Geschiedenis

Gesticht

De Dietsche Warande (1855) opgericht door Jozef Alberdingk Thijm (Nederland)

Het Belfort (1886) opgericht op initiatief van J. Bols (Vlaanderen)

Samengevoegd in 1900 

tot Dietsche Warande en Belfort (1900) onder impuls van Marie-Elisabeth Belpaire

Geleid door

Emiel Vliebergh (1900-1906)

Jules Persyn (1907-1923)

August van Cauwelaert (1924-1945)

Albert Westerlinck (1945-1984)

Marcel Janssens (1985-1992)

Hugo Bousset (1993- 2023)

Erwin Jans (2023- )


De geschiedenis van DW B: 165 jaar jong*

Het zal slechts voor ingewijden nog duidelijk zijn dat de letters DW B, met of zonder ampersand, staan voor het literair-culturele tijdschrift Dietsche Warande & Belfort. De bovenstaande titel verwijst namelijk naar het eerste nummer ervan in 1855, zo maar eventjes meer dan 165 jaar geleden! DW B is daarmee, na De Gids, het oudste nog verschijnende culturele tijdschrift uit het Nederlandse taalgebied. Op zichzelf al een niet-geringe verdienste.

Een naam als een klok’?

De naam alleen is reeds de moeite van wat commentaar waard. DW B werd door hedendaagse critici weleens het tijdschrift ‘met de mooist klinkende naam’ (Erik Vissers in De Morgen, 1996) of met ‘een naam als een klok’ (Piet Meeuse in De Bezige Bij Krant, 1995) genoemd, maar anderzijds roept die naam, voluit gespeld, toch nog altijd enge associaties op van Vlaams nationalisme en conservatisme. En zeggen dat de bedenker van althans het eerste deel ervan een Hollander was die bezwaarlijk van onverdraagzaamheid kon worden beschuldigd: Jozef A. Alberdingk Thijm. Hij was het die in 1855 bij drukkerij en boekhandel C.L. van Langenhuysen in Amsterdam het eerste nummer van een periodiek liet verschijnen met de titel De Dietsche Warande. Tijdschrift voor Nederlandsche oudheden, en nieuwere kunst & letteren. Een ‘impopulairen titel’, een ‘titel à enquerre’, schrijft hijzelf in de inleiding, waarvan vooral het woord dietsch ‘het voorhoofd (doet) fronsen en den twijfel (zoo niet de haren) rijzen des voorbijgangers’ (p. 3). Maar de hoop van Thijm dat men in de toekomst de echte betekenis ervan wel zou begrijpen, nl. ‘wat de Noord-Nederlander “hollandsch”, wat de Vlaming vlaamsch en vlaamsch-belgiesch noemt, vermeerderd met wat de Brabander en de Limburger bedoelen, wanneer zij spreken van hetgeen in tegenstelling met vreemde natiën, de Nederlanders gemeen hebben’ (ibidem), is ijdel gebleken. Integendeel, in de twintigste eeuw, vooral tijdens het interbellum en de naoorlogse periode, maar ook nog lang nadien, is het tijdschrift op grond van zijn naam vaak geassocieerd geworden met het Vlaams-nationaal gedachtegoed. Eigenlijk niet zo verwonderlijk als je in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging even kijkt naar het ‘diets(ch)e’ gezelschap waarin het zich bevindt! Dus ook niet zo verwonderlijk dat sinds 1972 de redactie voor de afkorting DW B heeft geopteerd.

De Dietsche Warande van Jozef Thijm

In de reeds genoemde inleiding van 1855 wordt uitgelegd wat de ‘Warandemeester’, i.c. Jozef A. Alberdingk Thijm, ‘in het perk zal toelaten: ons verleden en ons heden, voor zoo ver beiden zich in aesthetische vormen openbaren’. Uit de bijgevoegde inhoudstafel blijkt verder dat niet alleen het verleden (denk aan de ‘Nederlandsche oudheden’ uit de ondertitel), maar daarbinnen vooral de beeldende kunsten, met een speciale voorkeur voor de gotische bouwkunst, de aandacht krijgen. Voor de letteren, die aanvankelijk eerder marginaal aan bod komen, gaat Thijms interesse vooral uit naar mondelinge volksoverleveringen en ‘de uitgave van nog ongedrukte of anderszins zeldzame dicht- en prozastukken van onze middelned. en latere nederl. letteren’. Dat spoorde overigens volledig met de romantische visie van Thijm op de christelijke middeleeuwen.

De eerste jaargangen van De Dietsche Warande verschijnen nogal onregelmatig en hebben niet het succes dat de ‘bestuurder’ met zijn tijdschrift voorhad. Vooral de Nederlandse katholieken, voor wier culturele emancipatie het in de eerste plaats bedoeld was, lieten het afweten, zeker nadat er in 1871 concurrentie kwam van het streng katholieke blad Onze Wachter waarvan de initiatiefnemers (onder meer Mgr. Schaepman) vonden dat het tijdschrift van Thijm te artistiek, niet algemeen genoeg en te weinig op de actualiteit betrokken was. De tijdelijke naamsverandering in Nederlandsch Tijdschrift voor aesthetische Beschaving, met uitbanning dus van het vroegere ‘Nederlandsche oudheden’ dat te oubollig overkwam, kon het tij niet keren. Eind 1886 schrijft Jozef Thijm in ‘Een woord aan mijne trouwe lezers’ dat hij het bestuur der ‘Dietsche Warande’ overdraagt aan zijn ‘lieven broeder en ambtgenoot Dr. Paul Alberdingk Thijm, Hoogleeraar van Letteren en Geschiedenis aan de Universiteit van Leuven’. Het zal, zo heet het verder, in Gent worden uitgegeven ‘bij de Heeren S. Leliaert , A. Sifer (sic) & Co’ en betekent meteen de start van de zg. Vlaamse periode van De Dietsche Warande.

Het Gentse Belfort (1886-1899)

Ondertussen is in datzelfde Gent bij dezelfde drukker aan het eind van het jaar daarvoor op initiatief van het Davidsfonds een katholiek tijdschrift opgericht met de titel Het Belfort, verder gespecificeerd alsTijdschrift toegewijd aan Letteren, Wetenschap en Kunst (vanaf 1892 wordt het Maandschrift voor Letteren, Kunst en Wetenschap). De omslag, met op het voorplan het Gentse belfort en bovenaan in ‘neogotische’ omkadering de schilden van de vier overige Vlaamse provincies, doet veel ‘Vlaamser’ en ‘stoerder’ aan dan De Warande. De ‘wapengroet’ uit Amsterdam aan het begin van de eerste aflevering liegt er evenmin om. Overigens gaat de aandacht van Het Belfort vooral uit naar geschiedenis, het volksleven en dialectologie. Opmerkelijk is nu dat precies in verband met deze specifieke interesse in datzelfde nummer Paul Alberdingk Thijm, die zich op dat moment aan het inrijden is om De Warande van zijn oudere broer over te nemen, ‘een woord van eendracht’ schrijft waarin hij in niet mis te verstane termen waarschuwt voor elk soort van particularisme of provincialisme. ‘In de laatste maanden’, zo stelt hij, ‘is er eene beweging door België gegaan, die men naar haren oorsprong “De vlaamsche Beweging” kan noemen, doch die wellicht in hare gevolgen “De antivlaamsche Beweging” zal genoemd worden’ (p. 116). Na de lof te hebben gezongen van de studie van de volkstaal in al haar verscheidenheid, tot en met het vervaardigen van dialectwoordenboeken, stelt hij onomwonden de vraag: ‘Kunnen zij dienen om de algemeenheid van ’t onderwijs der Nederlandsche taal te bevorderen?’ En hij laat hier onmiddellijk op volgen: ‘De schrijver bezigt met opzet hier het woord Nederlandsche taal, waartegen men zich ten onrechte in West- en Oost-België heeft verzet.’ Thijm komt tot de conclusie: ‘er moeten offers van dialectschoonheid worden gebracht, zonder daarom de taal te verarmen’. Er zijn geen directe reacties op dit ‘woord van eendracht’ gekomen, maar het is wel duidelijk dat Het Belfort, althans in de beginfase, minder op het Nederlandse taalgebied in zijn geheel gericht was dan De Dietsche Warande.

De nieuwe Dietsche Warande van Paul Thijm (1887-1899)

De eerste jaargang (1887) van de nieuwe Dietsche Warande. Tijdschrift voor Kunst en Zedegeschiedenis zoals het onder Paul Thijm kortstondig heet, wordt overigens te Gent én te ’s-Gravenhage uitgegeven, blijkbaar om het algemeen Nederlandse (‘dietsche’!) karakter te blijven beklemtonen. De omslag is qua vormgeving vergelijkbaar met die van Het Belfort, maar in plaats van provincieschilden zijn de diverse kunsten via palet, beitel, passer, harp en schrijfpen afgebeeld. De bedoeling is duidelijk: meer nog dan in het verleden wil het tijdschrift, zo luidt het in de welkomstgroet, een breed gebied bestrijken: ‘Er kan nu grooter verscheidenheid van stof worden geboden, en het tijdschrift zal een meer internationaal karakter verkrijgen.’ (p. 6) Toch slaat ook de vernieuwde Dietsche Warande niet echt aan. In 1891, in een poging om het abonneebestand op te voeren, versmelt het tijdschrift met De Wetenschappelijke Nederlander en krijgt even als ondertitel Tijdschrift voor Schoone kunst, Letteren, Zedegeschiedenis, enz. Een tijdelijke opleving is het gevolg.

Naar een versmelting van Dietsche Warande & Belfort (1900-)

Tegen de achtergrond van de strijd tussen katholieken en liberalen/vrijzinnigen, waar het tijdschrift zich wegens zijn duidelijk esthetisch uitgangspunt angstvallig heeft buiten gehouden (zie onder meer het interessante artikel ‘Rekenschap’ ter inleiding van jaargang 1894) proberen echter net voor de eeuwwisseling een aantal katholieke flaminganten hun krachten te bundelen om zo meer invloed te krijgen in het sociale en culturele leven. Het genootschap ‘Eigen Leven’ komt tot stand onder impuls van ‘Juffrouw’ Maria-Elisabeth Belpaire. In een ontwerp van statuten, door haar opgesteld, leest men onder punt VI een opmerkelijke passage: ‘De Gilde zal in een of meer der bestaande tijdschriften vasten voet zien te krijgen, de ware grondstelsels der gezonde critiek ophouden. Mettertijd ware misschien een tijdschrift te stichten of een gansch meester te worden.’ (sic; zie Wandelend in de Warande, 23 augustus 1898). Onderhandelingen starten, eerst met Het Belfort in Gent, waar uitgever en sterke man Siffer nog even het been stijf houdt, daarna met Dietsche Warande in Leuven, waar Lodewijk Scharpé, samen met Emiel Vliebergh (beiden ‘Eigen Levers’) hun collega Paul Alberdingk Thijm weten te overhalen. Eind 1899 is het dan zover: een versmelting van beide tijdschriften komt tot stand onder de voor de hand liggende titel Dietsche Warande en Belfort. Minder diplomatisch uitgedrukt zou men kunnen zeggen dat Belpaire, die nogal bemiddeld was, de twee tijdschriften gewoon heeft opgekocht! Het scheelde trouwens niet veel of ze had in 1904 ook het studententijdschriftJong Dietschland ingepalmd.

De eerste kernredactie van het samengevoegde tijdschrift bestaat overigens grotendeels uit Belpaires medestanders van ‘Eigen leven’, dat toen een waar netwerk van culturele belangengroepen van de katholieke zuil mag worden genoemd: enerzijds het Davidsfonds (waarvan Paul Thijm overigens voorzitter was geweest) en de Leuvense universiteit, anderzijds een persgroep gaande van dagblad (De Standaard), over weekblad (Hooger leven) naar maandblad (DW B). Wat dit laatste betreft, vernieuwend kan men het werk van die eerste redactie nauwelijks noemen: het is geen breed-cultureel Van Nu en Straks geworden. Maar de slagkracht was duidelijk verhoogd. Toch zijn van in het begin, ondanks het enthousiasme waarmee men opnieuw van wal stak, de spanningen reeds voelbaar omdat een duidelijke lijn ontbrak. Aanvankelijk neemt de Leuvense groep (met Vliebergh en Scharpé) het initiatief. Als academici en via Paul Thijm ook directe erfgenamen van Dietsche Warande leggen zij het accent op het bredere geestesleven. In Antwerpen daarentegen, waar de geldschieter en op dat moment ook de drukker en uitgever gehuisvest zijn, wil men met Belpaire liever de meer letterkundige toer op. Stilaan verdwijnt Vliebergh op de achtergrond ten voordele van een vertrouweling van Belpaire, namelijk Jules Persyn, die van 1907 tot 1924 de leiding van het tijdschrift in handen zal nemen.

L’histoire se répète, ook de problemen

De verdere geschiedenis van Dietsche Warande en Belfort in de twintigste eeuw is een aaneenschakeling van de normale kleine en grotere problemen waarmee een cultureel tijdschrift dagdagelijks te maken krijgt, zoals financiële opdoffers (vaak bij het wegvallen van overheids- en sponsorabonnementen), maatschappelijke twistpunten (onder andere met betrekking tot de collaboratie), ideologisch-religieuze spanningen tussen ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’, conflicten tussen individuen enzovoort. DW B heeft die problemen tot op heden vrij goed overleefd, mede dankzij de visie van een aantal belangrijke gidsen die als redactiesecretaris of hoofdredacteur (Jules Persyn, 1907-1924; August van Cauwelaert, 1924-1945; Albert Westerlinck, 1945-1984, Marcel Janssens, 1985-1992 en Hugo Bousset, vanaf 1993) een lange periode, voor sommigen een onwaarschijnlijk lange periode, al hun krachten aan het tijdschrift hebben gegeven. Het is veelbetekenend voor de 165-jarige traditie van het tijdschrift dat het tussen 1855 en 1984, het vrij korte intermezzo van Vliebergh niet te na gesproken, dat wil zeggen: over een verloop van bijna 130 jaar, slechts vijf ‘bestuurders’ heeft gekend die ervoor gingen en er echt ‘hun’ tijdschrift van hebben gemaakt. Dat is waarschijnlijk het enige recept voor succes.

Vanuit eigen ervaring even terugblikkend op de jaren waarin ikzelf bij het beheer van DW B betrokken was (vanaf 1965), moet ik constateren dat ik de hierboven geschetste historiek met zijn kleine en grotere problemen en conflicten voor een groot stuk, zij het in andere vorm, herkenbaar heb terugbeleefd. En ik ben ervan overtuigd dat zij ook de huidige hoofdredacteur en beheerders een voortdurende zorg zijn. Problemen van breedte van perspectief (van een bepaalde literatuurniche tot interartistieke aanpak en ruimer geestesleven), waarbij DW de band met de plastische kunsten van bij het begin sterk heeft beklemtoond. Problemen van artistieke visie waarbij aanvankelijk de traditie het haalde op vernieuwing, maar nadien het experiment ruimschoots zijn kansen kreeg. Vroegere problemen van religieus-ideologische aard, waarbij de roomse ruimdenkendheid van de gebroeders Thijm en het christelijk humanisme van Van Cauwelaert en Westerlinck in hun tijd gunstig afstaken tegen de bekrompenheid en verzuiling waarmee zij, ook en misschien wel vooral in eigen achterban, te maken hebben gekregen. Problemen van volksverbondenheid waarmee diezelfde ‘bestuurders’ in hun apolitieke Groot-Nederlandse en internationale interesse, vaak in moeilijke periodes van conflicten (oorlog en na-oorlog), de lokroep van het nationalisme wisten te vermijden, zoals ook nu DW B in het Brusselse, onder meer samen met Passa Porta, de geesten bij elkaar tracht te brengen. Problemen van administratieve en financiële aard waarmee alle bestuurders om de haverklap werden en worden geconfronteerd wanneer hun drukker, uitgever, geldschieter of beheerraad met rode cijfers aan komt draven. Problemen, niet de minste, die te maken hebben met de ‘petite histoire’ van grote mensen die als culturele ego’s weleens botsen met elkaar… Problemen genoeg dus, niet meer maar ook niet minder dan elders. Toch heeft het niet belet dat DW B reeds meer dan 165 jaar bestaat en zijn plaats in het literaire en artistieke tijdschriftenlandschap van het Nederlandse taalgebied steviger dan ooit heeft ingenomen, en dat zeker niet om zijn mooie naam!

 

Rik van Gorp

Bronnen

Jan Persyn, De wording van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en zijn ontwikkeling onder de redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924). Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, 1963.

Wandelend in de Warande (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen 1986. (Het archief van DW B bevindt zich overigens volledig in het Letterenhuis).

Noot

* Een kortere (geïllustreerde) versie van deze historiek van DW B is verschenen in Zuurvrij (Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, nummer negen), december 2005, p. 90-97.