Literair journalist Dirk Leyman zorgt in Klein Beschrijf maandelijks voor verse leeswaren. Hij signaleert dit keer een zestal opmerkelijke boeken en originele publicaties, essayistiek en nieuwigheden.
De ‘inschriften’ van Fernando Pessoa, nu vertaald
Onvermoeibaar vertaler en ontsluiter van klassieke teksten en bibliofiele kleinoden, dat is Paul Claes, naast romancier en publicist. Nu verdiepte hij zich in de Engelstalige epigrammen van de Portugese auteur Fernando Pessoa (1888-1935), de man met de 27.543 nagelaten manuscripten in zijn fameuze kist en beroemd vanwege Het boek der rusteloosheid. Pessoa in het Engels? Zijn eerste heteroniem was niet voor niets Charles Robert Anon. En zijn Engelse uitstap klinkt stukken minder verbazend als je weet dat Pessoa van zijn zevende tot zijn zeventiende naar Engelse scholen ging, zo meldt Claes. In 1896 verhuisde hij met zijn moeder naar Zuid-Afrika, waar zijn stiefvader tot consul was benoemd.
De uitstekende leerling begon al spoedig Engelse poëzie en proza te produceren. Hij wendde die talenkennis aan toen hij in 1905 naar Portugal terugkeerde en na een mislukte letterenstudie handelscorrespondent werd voor verschillende firma’s.
In zijn Inscripties (1920) schurkt Pessoa zich tegen het decadentisme aan, schrijft Claes in zijn voorwoord. Ze zijn geïnspireerd door de grafschriften uit het zevende boek van de Griekse Anthologie, een verzameling van 4000 antieke epigrammen. ‘Het zijn pastiches waarin op paradoxale wijze de eigen toon van de auteur doorklinkt.’ En concludeert Claes: ‘Deze inscripties verwoorden niet enkel Grieks pessimisme maar ook Portugese melancholie. Samen met Pessoa verzuchten de doden dat hun leven geen echt leven was, maar een onwerkelijke droom.’
Inschrift X
Wij die elkaar liefhadden, liggen hier ontkend.
Mijn hand verkruimelt waar haar borsten lagen toen.
De liefde blijft, de minnaars zijn niet meer bekend.
Wij voelden ons mooi. Zoen, in naam van onze zoen.
Fernando Pessoa, Inscriptions/Inschriften, uitgeverij Vleugels, 2021, 48 p., vertaling Paul Claes, tweetalige versie, 15,95 euro.
‘Shoah’ van Claude Lanzmann, revisited door Henk Pröpper
De Nederlandse essayist, ex-uitgever van De Bezige Bij én ex-directeur van het Nederlandse Letterenfonds, liet onlangs de elegante beschouwingen Hartslag 27 (De Bezige Bij) het licht zien, over zijn door literatuur gevoede Parijse leven tijdens de lockdown, wandelend en herstellend van zijn hartkwaal, nadat een pacemaker werd ingeplant.
Maar er verscheen van Pröpper ook een ander schrander (korter) essay. In Het woord en het beeld onderwerpt Henk Pröpper de monumentale documentaire Shoah (1985) van de intussen overleden Claude Lanzmann aan een hernieuwd onderzoek. Lanzmann liet in deze hoogst prangende, negen uur durende documentaire (waaraan hij elf jaar werkte) gesprekken zien met overlevenden, getuigen en daders tijdens bezoeken aan Holocaustlocaties in Polen, waaronder de vernietigingskampen.
Deze uitgave bijt de spits af in de reeks ‘De literaire getuige. Verhalen van de Holocaust’, waarin jaarlijks een literair werk verschijnt waarin de Holocaust centraal zal komen te staan. De naam van de reeks is ontleend aan Sem Dresdens essay De literaire getuige (1959). Het pikt de draad op van de in 2006 gepubliceerde studie van Jacq Vogelaar Over kampliteratuur. Vogelaar had de wens om een boekenreeks op poten te zetten met belangrijke oorlogs- en kampboeken uit binnen- en vooral buitenland in Nederlandse vertaling.
‘Wat wil Lanzmann ons met de documentaire vertellen, laten weten en ervaren, en wat kunnen wij daar vervolgens over zeggen? Welke strategieën zet hij in als filmer, auteur en interviewer? En is de Holocaust volgens Lanzmann eigenlijk wel in beeld of taal te vatten, of doet elk woord en beeld uiteindelijk afbreuk aan de werkelijke gebeurtenissen?’ Pröpper, die de eerdere receptie van de film ook overschouwt, betrekt bij zijn analyse eveneens de boekuitgave van Shoah, waarin de teksten uit de documentaire getranscribeerd zijn. ‘Nooit had ik bedacht dat Shoah in boekvorm zou kunnen bestaan. Voor mij was de tekst, net als de dialogen, altijd onderdeel van de film, zoals de beelden en geluiden.’ Pröpper stelt verrast vast dat Simone de Beauvoir – met wie Lanzmann minstens zeven jaar een verhouding had – zeer betrokken was bij het project en de film destijds lovend aanprees op de voorpagina van Le Monde. En hij stelt bij herbeschouwing over Lanzmanns werkwijze vast: ‘Terwijl andere schrijvers en onderzoekers in de jaren zeventig en tachtig proberen te “begrijpen”, overheerst bij Lanzmann de verbijstering, zodat ik me juist uit alle macht vastklampte aan de weigering te begrijpen.’ Pröpper verkent nauwgezet de schakeringen in het denken van Lanzmann – mede-oprichter van Les Temps Modernes en bekend ook voor zijn memoires Le Lièvre de Patagonie (De Patagonische Haas) - hoe dit doorwerkt in Shoah. Een aanbevelenswaardig werkstuk, dit essay.
Henk Pröpper, Het woord en het beeld. Over Shoah van Claude Lanzmann, ‘De literaire getuige. Verhalen van de Holocaust’, 40 p., 10 euro of gratis bij een jaarabonnement op Terras.
Walter Benjamin, door de bril van Hannah Arendt en Susan Sontag
Een merkwaardig én intrigerend dubbelluik over de steeds grotere aandacht opwekkende Walter Benjamin (1892-1940): In het teken van Saturnus brengt twee essays samen over ‘een van de meest zonderlinge filosofen’. Politiek denker Hannah Arendt (1906-1975) en schrijfster Susan Sontag (1933-2004) schreven respectievelijk in The New Yorker (1968) en The New York Review of Books (1978) over Benjamin. De titel verwijst naar een citaat van Benjamin, die op 26 september 1940 in Port Bou, nabij de Frans-Spaanse grens, zelfmoord pleegde: ‘Ik kwam ter wereld in het teken van Saturnus – de ster met de traagste omwenteling, de planeet die zich via omwegen en vertragingen voortbeweegt.’
Benjamin identificeerde zich vaak met de flaneur: ‘Zoals die ervan houdt in de stad rond te dolen en de weg kwijt te raken, zo is Benjamin bereid om in gedachten en herinneringen te dwalen en te verdwalen’, aldus vertalers Dirk De Schutter en Remi Peeters in hun verhelderende voorwoord.
Het essay van Arendt is misschien net iets overtuigender en veelgelaagder dan dat van Sontag. Ze put uit persoonlijke herinneringen én werkt de beroemde karakteristiek van Benjamin als ‘parelduiker’ diepgaand uit, als verzamelaar van ‘denkbrokstukken’. Ze doorgrondt zijn ambities, zoals vooral die van literatuurcriticus. ‘En als hij in zijn leven al iets geambieerd heeft, dan was het ‘de positie van de enige echte criticus van de Duitse literatuur.’ ‘De criticus beoefent als alchemist een donkere kunst’, aldus Arendt. Ze schrijft ook over zijn uitgesproken Europese ingesteldheid en zijn vele tegenslagen. Sontag geeft dan weer aan ‘hoe Benjamin de klassieke begrenzingen van de intellectuele interesse [heeft] doorbroken’, met ‘zijn passie voor fotografie, galerijen en speelgoed’, aldus De Schutter en Peeters. Hij was wat de Fransen ‘een triste’ noemen, in zijn jeugd leek hij getekend door een ‘diep verdriet’. En ‘Elke zin was geschreven alsof het de eerste was, of de laatste’, noteert Sontag. Zie ook deze recensie in Trouw. Conclusie: een uitgave die elke Benjaminstudax- en liefhebber op de plank moet hebben staan.
Hannah Arendt & Susan Sontag, Walter Benjamin. In het teken van Saturnus, vertaling Dirk De Schutter en Remi Peeters, Octavo, 160 p., 21,50 euro.
Herdruk voor het experimentele ‘Het boek Ik’ van Bert Schierbeek
‘Een iconische bestseller’, voorzien van vijf sterren, zo lokt een banaal stickertje ons naar de heruitgave van Het boek Ik van Bert Schierbeek (1918-1996). Een bestseller? Voor een experimentele roman mag je dat wel zeggen: er werden in de loop der jaren 30.000 exemplaren van verkocht. Het boek Ik (1951) is het beroemdste werk van Bert Schierbeek, het prozapronkstuk van de Beweging van Vijftig, het boek dat - aldus biograaf Graa Boomsma in zijn nawoord – ‘het benauwde binnendijkse denken’ doorbrak. Zeker is dat de conservatieve literaire kritiek er zich in 1951 geen raad mee wist. Een plot viel moeilijk te detecteren, noch een hoofdpersonage of strenge structuur, de tekst spatte alle kanten op. Toch was Willem Frederik Hermans een van de eersten die het literaire belang ervan ontwaarde.
Het boek Ik wordt gepresenteerd als een dubbel reisverhaal: ‘een tocht langs de betekenisvolle plekken in Schierbeeks jeugd en een rondgang langs universele thema’s als geloof, hoop en liefde’, aldus de aankondigingstekst. Het resultaat is ‘een associatief geheel van autobiografie en scheppingsverhaal waarin de veelvuldige betekenis van het woord “ik” centraal staat.’ Woordklankspelletjes, opmerkelijke stijlfiguren, zinnen die ontsporen, grammatica die op zijn kop wordt gezet, andere taalelementen … Her en der is ook invloed van het surrealisme merkbaar. Het doorbreken van de schotten tussen proza en poëzie omschreef Schierbeek zelf als ‘proëzie’. Na Het boek Ik volgden trouwens andere experimentele prozawerken zoals De derde persoon (1955) en Een grote dorst (1968).
Schierbeek, die tijdens WO II in het verzet stond, brak een lans voor experimentele dichters als Kouwenaar, Campert, Andreus en Vinkenoog. Hij had nauwe contacten met kunstenaars uit andere disciplines: Lucebert, Karel Appel, Johan van der Keuken, Peter Schat en Jef Diederen. Schierbeek werd onder meer bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs (1961), de Vijverberg-prijs (1971), de Herman Gorter-prijs (1978) en de Constantijn Huygens-prijs (1991). ‘Van de vijf “kern”-Vijftigers die met hun experimentele werk de Nederlandse poëzie in de jaren vijftig opschudden - Lucebert, Kouwenaar, Campert, Elburg en Schierbeek - is Schierbeek misschien wel degene met het minste publieke aanzien’, stelde Rob Schouten onlangs in Trouw, die hem enigszins miskend als dichter noemt.
In 2021, 25 jaar na zijn overlijden, verscheen ook zijn biografie Niemand is waterdicht door Graa Boomsma, simultaan met deze nieuwe editie van Het boek Ik. Jan Wolkers typeerde Schierbeek ooit als volgt: ‘Een man die was wat hij was. Bij wie wezen en verschijning boom en bast waren. Alles kon door rust en wijsheid opgelost worden.’
Bert Schierbeek, Het boek Ik, De Bezige Bij, 174 p., 22,99 euro.
Puntige kijkoefeningen van Oek de Jong
Negen jaar lang keek Oek de Jong – tussen het schrijven aan zijn romans door – naar kunstwerken die hem raakten. Vervolgens puurde hij er voor het Nederlandse Museumtijdschrift een puntig essay uit. Hij koos de schilderijen, foto’s, filmstills of gebouwen ‘intuïtief’, ze doken op ‘aan de rand van zijn bewustzijn’. In De magie van het beeld verzamelt hij veertig inspirerende, kernachtige kijkoefeningen. Hij ontrafelt zowel iconische beelden van Nan Goldin, Saul Leiter, Willy Ronis als Weegee, analyseert Picasso en zijn muzen, bekijkt een video van Marina Abramović of verkent de ‘land art’ van Richard Long. Zelfs over het door Bob Noorda bedachte sign system van de New Yorkse metro noteert hij zinnigs. ‘Het geheimzinnige van een beeld is die schoonheid die niet te analyseren valt. De magie van het beeld is dat je ernaar blijft kijken.’ Tot er een nieuwe blik ontstaat ‘die je optilt en losmaakt’.
Oek de Jong, De magie van het beeld, Wbooks, 160 p., 19,95 euro.
‘Een open inrichting voor boekverdwaasden’
‘Gaat u in iedere vreemde stad naarstig op zoek naar de beste boekwinkel? Laat u, regen en wind trotserend, geen boekenmarkt schieten? Denkt u aan een antiquariaat als u zich het paradijs verbeeldt? Bekijkt u dwangmatig de ruggen van de boeken die in meubelzaken als decoratie dienen? Wilt u graag weten welk boek een geportretteerde in de hand houdt? Draagt u een mondmasker met boekenprint? Ervaart u geluk door alleen al naar uw boekenkast te kíjken?’ Vragen die de zopas opgerichte Nederlandse Stichting Desiderata ons schalks voorlegt op haar website. ‘Als u minstens een van deze vragen bevestigend beantwoordt, bent u verloren. Dan bent u, net als wij, besmet met het boekenvirus. Zonder dat er ooit een vaccin beschikbaar komt.’ Het boek lonkt en zal dat blijven doen’, concludeert dit merkwaardige, niet van ironie gespeende genootschap, opgericht door Ed Schilders – bekend publicist over bibliofilie -, Peter IJsenbrant en Martin Hulsenboom.
De Stichting – met gratis lidmaatschap - wil de bibliofilie op een snelspoor zetten en is een ‘open inrichting voor boekverdwaasden’. Stichting Desiderata zal zich daartoe ongeremd ‘overgeven aan haar bibliofiele neigingen. Daarom sleutelen de heren ‘het schrijven, samenstellen, vertalen en uitgeven van boeken die, qua inhoud en vorm, een onvoorwaardelijke liefde voor het boek weerspiegelen’. De naam verwijst naar ‘de lijstjes die boekenliefhebbers vroeger en ook tegenwoordig nog opstelden met titels die zij graag aan hun bibliotheek wilden toevoegen.’
Met haar eerste publicatie zette de Stichting meteen ferm de toon. Hun bijzonder fraai uitgegeven vertaling van Le Bibliomane van Charles Nodier – een klassieker op bibliomaan gebied – sloeg meteen aan. Deze novelle van de Franse bibliothecaris, boekverzamelaar en inspirator van de Franse romantiek uit 1831 (voor het eerst zelfstandig uitgegeven in 1895) gaat in op de heftigste vorm van bibliofilie: de bibliomanie. Hij voert in De bibliomaan Théodore op, ‘een wereldvreemde boekenliefhebber in wie hij de meest extreme biblio-afwijkingen verenigt’, met absurde anekdoten over ‘hun driften en obsessies’. Théodore bezat uiteindelijk 800.000 boeken, verspreid over zes huizen. Het boek is ruimhartig geïllustreerd en bevat een voorwoord van Bart van Loo, aantekeningen van Ed Schilders en een biografisch portret door Peter IJsenbrant. De vertaling is van Martin Hulsenboom.
Kleinschaliger van opzet is de tweede uitgave Hayward Ho! of Ethiek van de boekensneuper , ‘het hilarische verslag van een groepje boekenvrienden (sneupers) dat in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw regelmatig en in wisselende samenstelling boekentochten ondernam langs de betere antiquariaten in het zuiden van Engeland’. Het ultieme reisdoel is Hay-on-Wye, in Wales, in die tijd het Mekka van de Britse antiquarische boekhandel. Op de blog van de Stichting zullen veelvuldig nieuwe teksten te lezen zijn over de bibliofilie in al haar uitmonsteringen.
Kort nieuws
Peter Verhelst meets Dirk Braeckman, in film voor zijn eredoctoraat VUB
*Naar aanleiding van het eredoctoraat dat fotograaf Dirk Braeckman ontving van de Vrije Universiteit Brussel is een film gemaakt over zijn werk. Peter Verhelst zorgde voor de tekst en de vertelling, Griet Tack voor de realisatie en er is muziek van Sander De Keere. Braeckman werd – samen met fotograaf Stephan Vanfleteren – erkend ‘voor zijn engagement als fotograaf in een levenslange artistieke zoektocht naar de grenzen van de fotografie als beeldende kunstvorm, en voor het creëren, als schilder met licht, van intrigerende representaties van de werkelijkheid.’ De film kan hier bekeken worden via Vimeo.
Braeckman stond centraal in een belangwekkend boeknummer van DW B, 161/5. Uit december 2016. Daarin werd ‘een groot kunsthistorisch en kritisch taboe omarmd: het werk van één fotograaf, Dirk Braeckman, wordt schaamteloos autobiografisch gelezen’: ‘Wat als Dirk Braeckman geen enkele van zijn foto’s in scène heeft gezet? Wat als alles wat hij heeft gefotografeerd “echt” is gebeurd, alsof het zich niet voor zijn lens maar voor zijn ogen afspeelde? Wat als zijn oeuvre bekeken en gelezen wordt als een reeks geheugenbeelden, een reeks herinneringen, een reeks momenten – reeksen die we allemaal hebben, maar dan zelden in de zichtbare, blijvende, harde vorm als bij een fotograaf als Braeckman?’ Acht auteurs – Jan-Willem Anker, Frederik Willem Daem, Erik Lindner, David Nolens, Bart Koubaa, Koen Sels, Wytske Versteeg en Fiep van Bodegom – kregen toen volgende invitatie van Christophe van Gerrewey: ‘Schrijf – in proza – enkele pagina’s uit de fotobiografie die het werk van Dirk Braeckman zou kunnen zijn.’ Het nummer is nog steeds een verzamelaarsitem.