Het gulzig sterven. Over 'Zombie zoekt zielgeno(o)t' van Jan Lauwereyns

Maarten Buser

Het is een opmerking om enigszins wantrouwig van te worden, of zelfs een beetje baldadig: de nieuwe gedichtenbundel van Jan Lauwereyns (1969) zou ‘compleet onvertaalbaar’ zijn. Behalve ronkende binnenflaptaal, is dit hoogstwaarschijnlijk ook een plaagstootje (zeker gezien het fonds van Koppernik, de uitgeverij in kwestie, voor een aanzienlijk deel uit vertaalde literatuur bestaat). Lauwereyns is behalve schrijver ook neurowetenschapper en is in die hoedanigheid woon- en werkzaam geweest in Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten. Inmiddels doceert de geboren Belg al bijna anderhalf decennium aan de Universiteit van Fukuoka (Japan). Wil dit allemaal iets zeggen over (on)vertaalbaarheid? Misschien niet, maar deze factoren zeggen wel iets over Lauwereyns’ relatie tot het Nederlands en dáár gaat Zombie zoekt zielgeno(o)t in mijn ogen nog het meest over.

De bundel kent een losjes geschetste verhaallijn: een man komt na een dodelijke aanrijding weer tot leven en moet weer aan zijn taal wennen. Die taal is het Nederlands, maar de plaats van handeling blijkt Fukuoka te zijn. Hoofdpersonage Zombie laat zich daardoor deels interpreteren als een morbide alter ego van de auteur zelf. Die indruk wordt versterkt door toespelingen op de universitaire wereld, bijvoorbeeld wanneer het openingsgedicht gesitueerd blijkt op een campus. Het openingsgedicht is bovendien vernoemd naar de Amerikaanse horrorfilm Re-Animator (1985), waarin een geneeskundestudent zijn overleden professor weer tot leven brengt. Indachtig het horrorthema hebben delen van veel gedichten titels met horrorfilms over zombies en/of virusinfecties, van ‘[•REC]’ (uit Spanje) tot ’28 dagen later’ (van Britse makelij). Behalve dat ze onderstrepen hoezeer deze bundel is ingebed in een internationale culturele context, dragen ze natuurlijk ook bij aan de morbide sfeer van de bundel, overigens zonder echt de verhaallijn concreter te maken. Die blijft wat onduidelijk. Er is sprake van een virus en er zijn toespelingen op de heilige schatten van Japan (het zwaard, het juweel en de heilige spiegel), die getoond worden in een geheim ritueel rondom de kroning van een nieuwe keizer. Wordt Zombie opnieuw gekroond? Is een docent een keizer? Zulke verwijzingen laten je achter met vragen, die niet per se het interessantst zijn.

Aanzienlijk spannender zijn de associaties met de universiteit en de wetenschap in bredere zin. Daardoor ontstaan namelijk verschillende lezingen van de relatie van Zombie tot de Nederlandse taal. Allereerst klampt iemand, ver weg van zijn geboortegrond, zich vast aan zijn moedertaal, probeert die zich opnieuw eigen te maken. Die taal is trouwens niet zozeer ABN, maar Vlaams: er vallen woorden als ‘goesting’ en ‘bottines’, en ‘fracken’ en ‘zakken’ blijken op elkaar te rijmen. Ten tweede zou je de bundel ook kunnen lezen in het licht van een bredere discussie over de dominantie van Engels, ook specifiek in relatie tot de academische wereld. ‘Ondergronds, zes voet diep in aarde, regelrechte Zombietaal’, zo wordt het Nederlands gekarakteriseerd in een van de gedichten (en trouwens ook op de binnenflap). Gaat het Nederlands verdwijnen uit de geglobaliseerde wereld, of speelt het daarin eigenlijk geen rol meer?

Deze vragen raken aan die bewering over de vermeende onvertaalbaarheid. Misschien is het flauw om constant op dat stukje marketingtaal terug te komen, maar mijns inziens wint Zombie zoekt zielgeno(o)t aan kracht en gelaagdheid wanneer je die bekijkt in de context van vertaalde literatuur. Een aanzienlijk deel van de wereldwijde literaire productie is bijvoorbeeld helemaal niet beschikbaar in het Engels, mede omdat afzonderlijke taalgebieden – ondanks angstberichten over bijvoorbeeld de Nederlandstalige boekenmarkt – nog lang niet in die taal zijn opgegaan. Lauwereyns is ‘ondanks’ zijn internationale loopbaan en de minstens drie talen die hij beheerst, in zijn moedertaal blijven schrijven. Poëzie schrijven die onvertaalbaar zou zijn, zou je dan kunnen interpreteren als een liefdesverklaring aan de moedertaal, maar óók als een verzet tegen internationalisering. Natuurlijk, je kunt daar als vertaler vast (gedeeltelijk) omheen werken; maar toch, sommige van deze gedichten zijn heel sterk verbonden met de taal waarin ze geschreven zijn, omdat er allerlei intertekstuele verwijzingen in doorklinken. Probeer ze maar eens los te weken uit het weefsel van de Nederlandstalige literatuur.

Dat is met name het geval bij de tweede afdeling, ‘Ik heb je liever dan bloed. Weer bekluift Zombie het Nederlands’. Deze reeks lijkt me de kern van de bundel en bestaat uit gedichten met wonderbaarlijke titels als ‘Buddingh’-Hanlo-Vroman-Arends-Lodeizen’ en ‘Vegter-Perquin-Barnas-Stitou-Knibbe’. Dit moet ongetwijfeld raadseltaal zijn vanuit het perspectief van een internationale lezer die de Nederlandse poëzie niet kent. In deze gedichten haalt Zombie allerlei citaten van andere dichters aan en verhaspelt die regelmatig, vaak vanuit het perspectief van een hongerige ondode. Een mooi voorbeeld is ‘Schmidt-Rodenko-Lucebert-Claus-Vasalis’, dat eerder dit jaar werd opgenomen in de nieuwsbrief van Laurens Jz. Coster. Abonnees krijgen elke werkdag een gedicht in hun mailbox: soms vertaald, maar meestal oorspronkelijk Nederlandstalig. Historische poëzie wordt afgewisseld met hedendaagse, relatief onbekend werk met absolute klassiekers. De keuze voor dit precieze gedicht uit Zombie zoekt zielgeno(o)t is volslagen begrijpelijk, omdat de toespelingen en verdraaiingen zo herkenbaar zijn:

 

Er zijn geen mensen meer, er zijn hormonen, meende Zombie,

een tikkeltje filosofisch gestemd, hij had zijn tweede kopje

koffie nog niet op, en altijd is er weer wat anders bietebauw,

 

en boze tweets bejammeren vlotte inflatie, zoveel teddyberen

 

zijn hier dood, weer gaat de wereld als een meisjeskamer dicht,
waar is mijn zielgeno(o)t behalve ergens op de verkeerde plek,

 

ha, dolle hondenglimlach van de pijn, grote heksenangsten

 

van de honger, in ijzeren longen gevangen libretto’s, ik tracht,
beweerde Zombie, op poëtische wijze, dat wil zeggen, de taal

 

in haar schoonheid, mijn heidens altaar, ik nagel je adem en je

 

lichaam neer, het jonge hoofd nog ongeschonden, de trotse
romp nog onverslagen, en legde met een zucht zijn iPad weg,

 

niet het bijten doet zo’n plezier, maar het doorgebeten hebben.

 

Hoe zou je dergelijke poëzie kunnen omzetten naar een andere taal? Op de website van Poetry International is een aantal gedichten uit deze afdeling daadwerkelijk vertaald, door Donald Gardner en Lauwereyns zelf. Ook ‘Schmidt-Rodenko-Lucebert-Claus-Vasalis’ behoort tot de selectie. In de Engelse versie:

 

There are no people left, only hormones, Zombie argued,

 

a wee bit philosophically, he’d not yet downed
his second cup of coffee, and always there’s something else bogey man, 

 

and angry tweets blame swift inflation, so many teddy bears 

 

are dead here, the world shuts tight again like a girl’s bedroom, 
where is my soulmeat if not somewhere in the wrong place, 

 

ha, mad dogsmile of pain, huge witches’ terror 

 

of hunger, librettos trapped in iron lungs, I tried,
Zombie declared, in poetic fashion, in other words, the language

 

in her beauty, my heathen altar, I nail down your breath and your 

 

body, the young head as yet intact, the proud
torso as yet unvanquished, and with a sigh set his iPad aside, 

 

it’s not biting itself that pleases but having bitten through.[1]

 

Het geestige, surrealistische en macabere karakter blijft goed overeind – mooie vondst ook, ‘soulmeat’ (ik zat zelf te denken richting ‘soulmating’, omdat er ook een erotische component meespeelt). Toch zal er voor veel lezers nog iets ontbreken: het gevoel dat je een soort Monster-van-Frankenstein-gedicht leest (ook een zombie, trouwens). Dan zou je het gedicht helemaal uit elkaar moeten halen en vervangen door andere lichaamsdelen, afkomstig van – ik roep snel wat namen – William Shakespeare, Allen Ginsberg, Frank O’Hara, Stevie Smith en Anne Carson.[2] Als je beroemde regels zou verdraaien, zou je wellicht uitkomen op: ‘They bite you through, your mom and dad. / They may not mean it but they do.’ Maar ja, dan is weer de vraag of je al díé verwijzingen op zou pikken als het Engels niet je moedertaal is. Bovendien, wat ga je als vertaler doen met impliciete verwijzingen, zoals het gedicht waarin het ene moment gesproken wordt op ‘universeel egoïsme’ en een regel later over ‘Op de rok of liever eronder?’ Is er een Engels, Frans of Japans equivalent van Luceberts kruimel op de rok van het universum, dat net zo bekend is om zo’n toespeling op te pikken?

In de slotreeks ‘Pijnboomheuvel. Een heuse zombiekrans’ kiest Lauwereyns voor iets anders dat vertalers tot waanzin kan drijven: een formeel keurslijf. Om precies te zijn gaat het om een sonnettenkrans: veertien stuks, waarvan de volgende begint met de eindregel van de vorige, en waarvan al die beginregels uiteindelijk het vijftiende meestersonnet vormen. Alles moet uiteraard rijmen, ook in dat slotgedicht, dat daardoor soms een geforceerd bij elkaar geplakte indruk maakt, een ander soort Monster van Frankenstein. (Ik stel me ondertussen even voor dat Paul Claes’ vingers beginnen te jeuken bij het idee om zo’n krans te vertalen.) Wanneer je een gedicht in een vaste vorm wil vertalen en zoveel mogelijk wil vasthouden aan formele eigenschappen, merk je dat onder meer rijm je dwingt om net wat andere woorden te kiezen. Hierdoor ontstaan uiteindelijk enige verschuivingen: in klank bijvoorbeeld, maar ook inhoudelijk. Soms moet je echt keuzes maken. Een complicerende factor: ‘Pijnboomheuvel’ bevat de moeilijkst doordringbare poëzie van de hele bundel, mede omdat de taal op Lucebertiaanse wijze voorop komt te staan. In zijn poëzie kun je vaak associaties op klank- en inhoudelijk niveau volgen, waardoor er een sterke onderlinge samenhang ontstaat.[3] Dat geldt vaak ook voor ‘Pijnboomheuvel’, waarin onder meer het veelzeggend getitelde ‘De penisist bij het gulzig sterven’ staat. De inhoud is net zo begerig:

 

In alles om niets, je Pinus van Thunberg knikt en zwijgt,

Want niets is alles voor wie maar geen genoegen krijgt,

 

In naam van de man, zijn ding, het sproeien, heb erbarmen,

 

Bad de nood, mag ik je duifje…, mag, besloot

De jonge maagd, wiskundige, blauwe uren bloot,

 

Het is zo zoet, zei de lust en hield hem in zijn armen,

 

Ik houd van je ogen, zei de woede en raakte ze zachtjes aan,

En ik van dit, bekende de maagd, zijn lid ging staan,

 

Rampzalig het hart, rampzalig de stad, begeerte wist

 

Als het ware, deernis opent de mond in de vorm van een O,

En wiebelt binnen met de tong een liedje tot schieten, zo,

 

Dan jubelt het arboretum van de penisist

 

Bij het gulzig sterven, het denken eraan, de vrees verdrijven,

Je pijnboomgeest vertoont zich, voorgrondwezen van blijven.

 

De intertekstuele dichtheid van deze reeks is hoog, blijkt alleen al uit dit gedicht: Lauwereyns zinspeelt met ‘de Pinus van Thunberg’ op de pijnboom als oosters symbool voor het eeuwige leven, op natuuronderzoeker Carl Peter Thunberg (naar wie zo’n boom is vernoemd) en ongetwijfeld ook op de beroemde milieuactivist Greta Thunberg. ‘Pinus’ doet óók denken aan ‘penis’, ook vanwege het aanhalen van het ogenschijnlijk onbestaande woord ‘penisist’. Een rondje Google wijst erop dat dat waarschijnlijk een toespeling is op een vertaling van een bundel homo-erotische Japanse gedichten, Poems of a Penisist van Mutsuo Takahasi. Het lijkt me dat daarin een belangrijke aanwijzing schuilt over hoe je deze gedichten moet – kunt? – lezen: door de nadruk te leggen op het taalplezier.

In zekere zin zijn ‘Ik heb je liever dan bloed’ en ‘Pijnboomheuvel’ twee fraaie tegenhangers van elkaar. Eerst leert Zombie weer omgaan met de Nederlandse taal, door andere dichters te citeren en te verdraaien. Zo zoekt hij toenadering tot de mysterieuze zielgeno(o)t, het Nederlands zelf wellicht. Dat is eveneens een zoektocht die erotisch geladen is: ‘fietsen is losbandig slapen in een spartelend briesje / is uitbundig copuleren met elke geile porie, mijn zielgeno(o)t’. Na die toenadering is hij aan het einde van de bundel in staat om zelf zijn poëzie te schrijven. Daarin spetteren de woorden en klanken in het rond, als de lichaamssappen en -delen van iemand die aangevallen wordt door een zombie. Het is het Nederlands zelf dat te lijf wordt gegaan, uit elkaar gehaald wordt en weer aan elkaar genaaid. Komen er stukjes van andere dichters of uit andere talen terecht in dit vers aan elkaar genaaide lichaam? Geen probleem. Zombies zoektocht eindigt dan ook gewelddadig, maar op een manier die doet denken aan hoe wreedheid je een kick kan geven in een horror- of actiefilm, gewoon omdat je lichaam reageert op zulke scènes en je het gevoel krijgt dat je leeft.

BIBLIOGRAFIE

Jan Lauwereyns, Zombie zoekt zielgeno(o)t. Koppernik, Amsterdam, 2023.

NOTEN

 

[1] https://www.poetryinternational.com/en/poets-poems/poems/poem/103-30701_SCHMIDT-RODENKO-LUCEBERT-CLAUS-VASALIS

[2] Een terzijde: Carsons Red-tweeluik is vorig jaar uitgekomen in een keurige Nederlandse vertaling, door Marijke Emels, bij Koppernik. Jan Lauwereyns tekende voor een enthousiasmerend voorwoord. Je zou waarschijnlijk een aparte bespreking kunnen wijden aan de overeenkomsten tussen de gefragmenteerde, sterk intertekstuele en verhalende poëzie van Carson en Lauwereyns.

[3] Voor de liefhebbers: een deel van Luceberts poëzie is naar het Engels vertaald, door Diane Butterman. Anja de Feijter, toen nog hoogleraar aan de Radboud Universiteit, schreef naar aanleiding daarvan een essay over de ‘mogelijkheden en onmogelijkheden van de poëzie van Lucebert in Engelse vertaling’, dat gelezen kan worden via https://www.dbnl.org/tekst/_voo013200801_01/_voo013200801_01_0052.php

Maarten Buser over Jan Lauwereyns
PDF – 557,5 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.