‘Dan is woensdag een mooie dag om dood te gaan’. Over 'Het hele leven' van Bart Moeyaert

Sofie Gielis 

Bart Moeyaert maakt het me moeilijk. Is dit nu later? zingt het in mijn hoofd als ik zijn Het hele leven dichtklap. Ik snap geen donder van het leven / Ik weet nog steeds niet wie ik ben. Zo’n titel lijkt antwoorden te beloven. Op Grote Vragen dan nog wel. Maar Moeyaert poeiert je naar aloude Bijbelse traditie af met meer vragen dan antwoorden. Zoals: is elk einde eenzaam? Of: als je jezelf naast God plaatst, ben je dan extreem gelovig of net extreem ongelovig? Begint de hemel op de aarde? En is dat ook niet waar hij eindigt? Vragen, vragen, vragen maar ze zijn gelukkig aangenaam gezelschap. De bevreemdende troost van Moeyaerts versie is meer een hemel op mensenmaat dan het klassieke paradijs.
           Klassiek zijn deze verhalen over de schepping, het paradijs en de hemel niet. In Moeyaerts hemel ben je vergeetachtig en eenzaam, in zijn paradijs woekeren de bramen en stinkt de met modder overspoelde grond en voor zijn schepping is, naast God, vooral een stoel nodig – ‘om op te zitten, want er is heel lang niets geweest.’
           De drie delen van de roman verschenen al eerder. De Schepping in 2003, Het Paradijs in 2010 en De Hemel in 2015. Ze vormden de aanleiding voor steeds aanzwellende samenwerkingen. Eerst met het Nederlands Blazers Ensemble dat Moeyaerts teksten fris combineerde met drie oratoria van Joseph Haydn. Voor deze gebundelde editie van de trilogie voegde illustrator Peter Van den Ende beelden toe die lijken te antwoorden op de tekst en zo een extra blik bieden. Van den Ende is ook in dat Paradijs geweest, met die stoel en die braambessen, maar zag het weer net even anders. De schijnbaar simpele, maar stiekem rijke tekeningen zijn een ideale aanvulling. Het zwart/wit, de meest elementaire non-kleuren, sluit aan bij de misleidende doorzichtigheid van de tekst en Van den Ende herhaalt details waar de gehaaste lezer misschien te weinig aandacht aan besteedt. Zoals die stoel.
           Wat doet een stoel bij het ‘In het begin was er niets’? En wat doet een ik daar, naast God? Terwijl er nog geen licht bestaat, geen zee, geen lucht. De schepping begint met niets, een ik en een stoel. Dat lijkt verdacht veel op een voor een schrijver bekende setting: je zit, denkt na, beweegt een paar vingers, en voor je het weet ontstaat een wereld. God heeft daar doorgaans weinig mee te maken. De schrijver is de schepper, zoals we reuzen zijn voor de mieren. Hij roept op en kan weer wissen. Zonder beweging van zijn vingers, ontstaat er niets.
           Heer en meester van Moeyaerts schepping lijkt eerder die schrijvende mierengod dan de machtige man met de baard. Het is de verbeelding die tot leven wekt. Vooral in het intrigerende laatste deel, De Hemel.
           Moeyaerts hemel bevat elementen die in andere schrijvershanden wellicht de hel zouden kleuren: tijd die zich vult met het geluid van een lekkende kraan, eenzaamheid van het extreme type dat doet vergeten hoe je een kus moet ontvangen, je grip verliezen op wat eens vertrouwd was en, als je even niet oplet, overreden worden door een vrachtwagen.
           De dood waart rond in Moeyaerts hemel. Als een fluisterende, liefdevolle schaduw die zich stoer voordoet om zijn warme hart te verbergen. Een zachtjes dementerende eenzame oude man went er aan zijn gezelschap.

De dood slaapt graag onder een deken. Het liefst slaapt hij bloot. Zijn knoken zijn zacht. Zijn vingertoppen heeft hij in de warme was gedoopt. Hij spreekt fluisterend. Meestal vlak voor het slapengaan.
Hij zegt heel vaak: ‘Ik ben je oudste broer.’
Je hoort aan hem dat hij liever je broer is dan de man die komt melden dat het licht uit moet.
Zolang hij je broer is, kun je gerust je ogen sluiten. Dan is hij gezelschap dat je kent. Misschien niet door en door, maar naast een broer hoef je je niet te schamen.

De man en de dood gaan nog een allerlaatste dag naar zee voor het ophoudt, dat hele leven. Moeyaert toont in het voorzichtig reikhalzende plezier van die laatste dag tegelijk de treurigheid en de schoonheid van een oplossend leven. Op een stoel bij de deur, wachtend op het eerste licht, een tas met een thermos vol thee, een pot bramenjam en ‘een boek waarin ik al eens was begonnen’ aan zijn voeten, wacht hij op het einde. Klaar, simpelweg klaar.
           Waar hij in de andere delen regelmatig een glimlach uitlokt, of hier en daar aanzet tot kritisch mijmeren over de consequenties van keuzes of de oogrollende vaststelling dat het ook altijd de schuld van de vrouw is in die paradijsverhalen, raakt hij het meest in De Hemel door er zo’n onverwacht verhaal aan op te hangen. De Schepping is amusant. Een spelletje met wat er al is en al lang was via een ander perspectief op het klassieke scheppingsverhaal: een toeschouwer op een stoel aan de zijlijn. God zegt vaak ‘goed’. Tevreden met wat hij teweegbrengt, ‘de opschepper’, maar God is slechts bijna goed. Het scheelt een hele letter. Dat blijkt ook uit het laatste deel: goed zeg je als je weer niet op dat ene woord kan komen dat betekent dat het niet beter kan.

Daar ongeveer is de dood naast me komen liggen. Hij vroeg hoe het met mij ging.
Ik kwam weer niet op dat ene woord dat je gebruikt als iets niet beter kan, hoe heet het.
‘Goed, goed,’ zei ik, om er vanaf te zijn.
‘Goed, goed. Het kan niet beter.’

Ook het paradijs is bijna goed. In het tweede deel, met die titel, sijpelt het zwart uit de randen van de tekeningen het verhaal binnen. De zorgeloze harmonie wordt verstoord door een ontevreden vrouw die meer verwacht van het leven dan het perfecte plaatje dat God en de man van het paradijs maakten. Ook verderf en chaos moet een plaats krijgen.

Ze voegde eraan toe dat ze alles wat er nu was nodig had. Niet alleen het leven. Ook de dood, want die hadden we nog niet.

Maar verrassend en ontroerend wordt Het hele leven pas in het laatste deel waar Moeyaert een traag vernevelend verstand neerzet en dat de hemel noemt. Een broze man die, als hij eindelijk op de langverwachte bus naar de langverwachte zee zit, plots terug gekatapulteerd wordt naar zijn stoel bij het raam en het geluid van de lekkende kraan omdat hij merkt dat de vrouw met wie hij een gesprek dacht te voeren pantoffels draagt ‘- geruite, van het soort dat alleen op de markt te koop is.’ Dus toch niet onderweg naar zee, arm in arm met de gezellige dood, maar verdwaald in gedachten.

Ik was waarschijnlijk – hoe zal ik het zeggen – al een beetje heen.
De dood zal verrassen, ook als je op hem wacht. De laatste weg naar zee gaat dus niet rechtdoor.

Net zoals Het hele leven zelf. Het is van een bedrieglijke simpelheid. In nog geen honderd licht gevulde bladzijden raakt Bart Moeyaert het leven aan met een vuistvol woorden. Het kan zo in een tas naast een thermos en een plaid, de basisbagage voor de weg naar het einde.

BIBLIOGRAFIE

Bart Moeyaert, Het hele leven. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2020.

Sofie Gielis over Bart Moeyaert
PDF – 111,3 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.