Verbeelding als antwoord op de crisis. Over Ramsey Nasrs 'De fundamenten' en Luc Keppens’ 'Vaccins in voorbereiding'

Barbara Fraipont

De uitbraak van de coronapandemie en de eerste lockdown hebben veel pennen in beweging gebracht. In maart 2021 verscheen het boek De fundamenten van voormalig Dichter des Vaderlands, Ramsey Nasr. In een honderdveertigtal pagina’s lange essayistische tekst blikt de Nederlandse schrijver en regisseur terug op de begindagen van de eerste opsluitingsperiode. De essays vormen ‘eveneens een dagboek: drie ellenlange dagen in een stilstaand jaar’. Vanuit zijn kunstenaarspositie is Nasr zoals hij zelf in een interview met Humo stelde ‘slecht geplaatst om de maatschappij concreet in te richten’. Wel roept hij zijn medeburgers en vooral de politici (in Nederland) op tot bewustwording en handelen, en poogt hij in het spoor van schilder Vincent van Gogh het particuliere universeel te maken. Ook topbankier Luc Keppens (directielid bij BNP Paribas Fortis, CEO bij Fintro) schreef in die periode het boek Vaccins in voorbereiding. Welke wereld na de pandemie? als ‘een getuigenis van een uitzonderlijke periode met een bijzondere betekenis in de (post)moderne levens van ieder van ons’. Anders dan Nasr brengt Keppens in zijn 245 bladzijden tellend essay niet alleen indrukken van een ongekende tijd, maar ook alternatieve manieren en modaliteiten concreet in kaart om de hele samenleving, en vooral ons economisch systeem te herdenken. Beide boeken zijn heel verschillend qua stijl en teneur, maar beide auteurs vertrekken vanuit dezelfde vraagstelling die ze elk op hun eigen manier formuleren. Op het einde van zijn proloog schrijft Keppens: ‘Is er een andere wereld denkbaar, maakbaar, leefbaar – een wereld na de epidemie?’ Nasr stelt zich van zijn kant de vraag: ‘Hoe komen we uit deze crisis?’

Dierlijk hunkeren naar gemeenschap

Nasr leest als een trein. Hij schrijft op een zeer persoonlijke en poëtische toon een vurig pleidooi om de maatschappij tot verandering aan te zetten. De coronacrisis gaat voor de Nederlandse schrijver hand in hand met de urgentie van de klimaatcrisis. Aanleiding voor zijn creatieve reflecties hierover zijn de kranten, de televisie, de radio, het internet en social media als Instagram en Facebook. Dit levert geen exclusieve, diepgravende en scherp onderbouwde beschouwingen op, maar zorgt wel voor herkenning. Met zijn boek creëert Nasr een gemeenschap van mensen die vergelijkbare gedachten, projecties en gevoelens delen en ziet in dat collectieve verband dan ook heil in de crisis:

Covid-19 heeft ons in het Westen voor het eerst collectief doen voelen wat we reeds wisten. We ervaren nu hoe de sterfelijkheid op ons af dendert zonder enige rem. Daarmee maakt het virus ons bewust van iets nieuws: dat de wereld ook óns ervaart. We weten alles zó volkomen, zien de dingen zó helder allerwegen, zó glashard in onze face, dat de dingen ons stilaan beginnen terug te zien. We worden erin opgenomen als in een geweten.

Door het virus zijn we bewuster geworden van onze omgang met de planeet die ons ook ervaart en ziet, verklaart Nasr op ietwat latouriaanse wijze. Positief aan Covid-19 is ook, zoals hij in het eerste deel ‘De Etymologische maanden’ – Amsterdam, maart 2020 stelt, dat de corona ertoe aanzet lezen en kunst te herontdekken. Hijzelf heeft bijvoorbeeld Giovanni Boccaccio’s Decamerone, Camus’ La peste en zijn favoriete gedicht van Hans Lodeizen ‘Er is niets zo zoet als ’s avonds onder de bloemen te zijn’ herlezen. In zijn essay maakt hij ons als lezer deelgenoot van zijn narratieve en poëtische ervaringen, en houdt hij tegelijkertijd een pleidooi voor de kunsten. Zo weerlegt hij zijn eerdere motto over de nutteloosheid van kunst: ‘Uit alle ervaringen van de laatste weken blijkt dat kunst een handvat heeft gekregen’. Kunst deelt bovendien ‘een onverwachte eigenschap met het coronavirus’, zegt Nasr: ‘Ze heft ons normale, veilige bestaan op, gooit al onze zekerheden overhoop, doorbreekt elke routine. Met dat ene grote verschil: het virus houdt ons binnen, kunst brengt ons naar buiten’. Hiermee nuanceert de dichter ook het vaak beweerde idee dat kunst ‘in tijden van crisis schoonheid en troost kan bieden’. Kunst kan weliswaar een houvast bieden, maar ‘door mee te wankelen’: ‘Kunst biedt geen zekerheid’.

            In het tweede essaydeel ‘Een giftig gebied’ – Amsterdam, september 2020 blikt de schrijver terug op de als ‘verschrikkelijk’, maar ook als ‘machtig’ ervaren periode die volgde op de Covid-uitbraak in Nederland. Het zijn volgens Nasr die weken waarin we bewust werden van een ‘onzichtbare vijand’, waarin ‘tederheid’ samenging met ‘besmetting’ en waarin het leven stopte, maar waarin sommigen bijna zouden zeggen ‘dat het leven beter was’. Het is vooral ook de tijd waarin de dialoog met ons geweten op gang kwam. Voor Nasr is ‘[d]e eenentwintigste eeuw daarmee uitgegroeid tot de eeuw van het geweten’ dat ons doorlopend vragen zal ‘blijven stellen’. Nasrs geweten stelde hem de vraag ‘Hoe [we] vooruit [kunnen], omgeven door [zoveel] hysterie [o.a. door complotdenkers], stompzinnigheid’ en extremen? In het vervolgdeel stelt hij zich nog meer vragen en probeert hij zijn lezers te doen nadenken over bijvoorbeeld wat ‘wij nog acceptabel vinden’.

            De eerste twee delen verschenen eigenlijk al in het begin van de pandemie in NRC Handelsblad en vormen in Nasrs boek een aanloop naar het derde en omvangrijkere essay ‘De fundamenten’, geschreven in februari 2021.  Nasr spreekt hier een wij aan waartoe hij zichzelf rekent, de zogenaamde ‘middenmoot’. In verschillende korte afleveringen geeft hij af en toe hoogdravend zijn eigen wensen en kritische visies weer die hij met die van de middenmoot associeert. Het is voor Nasr bijvoorbeeld duidelijk dat de middenmoot op industrieel vlak vooral voor het milieu wil afremmen, want de ‘wereld die wij nu kennen zal binnen een eeuw vernietigd zijn’. We kunnen de natuur niet blijven ‘beetpakken en verhandelen als een product’, klinkt het. Er moet dus een omwenteling komen in ons denken en handelen waarbij we ‘een zekere natuurlijkheid’ zouden terugvinden. Dat laatste blijft zeer abstract in Nasrs betoog, maar tussen de regels door begrijp je de vraag waarop hij aanstuurt: Wat staat er ons in de weg om weer dichter bij de natuur, de wereld ‘waarin we staan’ te komen? Op zeer uiteenlopende wijze brengt Nasr dan aspecten voor het voetlicht die volgens hem de ‘fundamenten’ van onze samenleving hebben aangetast. Dat is voor de auteur het ‘stuurloze’ regeringsbeleid (van premier Rutte) en het hele Nederlandse politieke systeem dat bijvoorbeeld niets doet om de negatieve impact van multinationals terug te drijven; de grootbedrijven als de ‘échte vervuilers’ voor wie ‘geen enkele aansporing’ bestaat, ‘laat staan een pressiemiddel, om over te schakelen op duurzame productiemethoden’; het gebrek aan ‘oprecht en neutraal leiderschap’ en aan een denkbaar alternatief dat door samenwerking van gevestigde partijen tot stand zou kunnen komen; het ongebreidelde kapitalisme waarvan de ‘achilleshiel’ erin bestaat ‘dat we het niet allemaal beter kúnnen krijgen, zelfs niet met de beste bedoelingen’. Naast het politieke en economische bevraagt Nasr op filosofisch vlak ook vooral het menselijke exceptionalisme en de vooruitgangsgedachte: zijn ‘wij wel rationele wezens’? De paradox van onze ratio vat Nasr vooral in het licht van de vleesindustrie bijvoorbeeld als volgt samen: ‘We willen wel vlees eten, maar niet [de bekende varkens] Arie en Japie, want we accepteren geen dierenleed – maar willen wel vlees eten’; of nog, met vergelijkbare argumenten als die van Mahatma Gandhi en Claude Lévi-Strauss een paar decennia eerder: ‘Massaal gefokt vlees zal over honderd jaar even moreel onhoudbaar zijn gebleken als slavernij’. De auteur blijft soms al te zeer doordrammen op wat er volgens hem voor gezorgd heeft dat we vandaag op een dwaalspoor zijn aanbeland, maar net daardoor worden we nog eens met onze neus op de feiten gedrukt. Het grootste probleem is nu juist ons geweten, aldus Nasr: ‘we wéten nu wel dat we het weten’, maar dit idee zorgt paradoxaal genoeg voor verlamming.

            Tegen de verlamming ontbreekt ons vandaag radicaliteit en oprechtheid, zegt Nasr. Als inspiratiebronnen herontdekt de schrijver beeldend kunstenaar Van Gogh en filosoof Charles Darwin die door hun andersdenkendheid ‘onze manier van kijken’ veranderden. Van Gogh wist al van de ‘volmondige acceptatie dat er zaken zijn groter dan onszelf’ en Darwin leerde ons al meer dan 150 jaar geleden dat onze aanwezigheid op aarde volstrekt toevallig is. Dat is de les in natuurlijkheid (of nederigheid) en kwetsbaarheid die we met Nasr in het licht van Van Gogh en Darwins evolutietheorie uit Covid-19 kunnen trekken. Zo zegt de schrijver: het ‘is nu pas, oog in oog met de sterfelijkheid, dat het bijna-verloren-gegane een appel op jou kan doen: dit is het moment’ dat Covid-19 [je] de grote weg op’ duwt naar de metamorfose om je weer ‘midden in het leven’ te plaatsen, niet los van de natuur en al het levende om je heen, maar middenin. Door de ervaring ‘dat [je] er niet toe [doet]’, word je er als onlosmakelijk in opgenomen net ‘[a]ls een beest’. Hier schuilt de kracht van Nasrs tekst. Hij schotelt ons op zelfrelativerende wijze niet alleen onze visie op het leven en de wereld voor, maar projecteert ook de blik van het virus, de dieren, de natuur op ons: ‘de wereld ziet ons’ […] Het varken ziet ons. Het virus ziet ons’. Hoe absurd dit voor sommigen ook mag klinken, net zoals het idee van rechten voor ‘planten en rotsen’, het is ‘even belachelijk als natuurlijk’, stelt Nasr: het is wat het is en dus zonder meer fundamenteel, zou je kunnen zeggen.

Alternatieve denkwijzen vanuit de bankierswereld

In het licht van de corona bespreekt Luc Keppens in zijn boek nagenoeg dezelfde grondvesten als Nasr (onderwijs, zorg, kunst, cultuur), maar giet zijn reflecties erover in een stevig gestructureerde en doordachte uiteenzetting. Beide auteurs vullen elkaar daarin aan. Wie een poëtisch, luchtig en subjectief overzicht wil van wat we ons kunnen indenken over en na de crisis leest Nasrs essay, en wie op zoek is naar meer doorzochte argumenten, beredeneerde bedenkingen en aanzetten tot mogelijke antwoorden is dan weer meer gebaat met Keppens’ tekst. Zijn essay is diepgravend en doorspekt met verwijzingen niet alleen naar creatievelingen als de 17e-eeuwse fabeldichter La Fontaine en Nasr, maar ook naar verscheidene filosofen, politicologen en economisten. Sociaal-politieke denkers die in zijn tekst een belangrijk aandeel hebben zijn onder meer Hannah Arendt, Donna Haraway en Bruno Latour. Vanuit verschillende invalshoeken belicht de belezen bankier de grote uitdaging – ‘voor sommigen het grootste sociaal experiment uit de moderne tijd’ – waarvoor corona ons vandaag stelt met talrijke voorbeelden en vraagstellingen. De vraag naar de rol van kunst en creativiteit loopt als een rode draad door Keppens’ betoog. Dit valt al uit te maken vanaf de proloog waarin Keppens Bruegels beroemde schilderij ‘Twee aapjes’ (1562) in het licht van de poëzie van Nobelprijswinnares Wisława Szymborska bespreekt. In elk onderdeel van zijn boek (inclusief voorwoord, proloog, hoofdstukken, epiloog en coda) beroept Keppens zich steevast op kunst en literatuur om zijn verschillende stellingen over de corona in te leiden en te illustreren. Af en toe vervalt de auteur wat in herhaling, vooral naar het einde toe, maar op die manier zet hij zijn belangrijkste aandachtspunten nog eens kracht bij. Ik probeer ze hier even samen te vatten.

            Aan de hand van La Fontaines fabel Les animaux malades de la peste en de Oscar-winnende film ‘Parasite’ brengt Keppens de ongelijke en onevenwichtige machtsrelaties tussen mensen voor het voetlicht. Hiermee focust hij in eerste instantie op ons sociale systeem. Verbondenheid en onverbondenheid met het lot van anderen zijn in het licht van bioloog Midas Dekkers, zo legt Keppens uit, ‘in ieder [diersoort] mens onlosmakelijk verbonden en komen tot onbolstering in functie van de situatie en het overkoepelende systeem waarin de mens opereert’. In ons huidige ‘meritocratisch’ systeem is er volgens Keppens weinig plaats voor solidariteit tussen de mensen. De vraag die hij dan op het einde van zijn eerste hoofdstuk stelt is ‘“hoe verder?” (of: “hoe vooruit?”)’. In hoofdstuk 8 geeft Keppens daar gedeeltelijk een antwoord op door na te denken over een ‘collectief mentaal immuunsysteem’ tegen de gedachteloosheid en de apathie, om net verbondenheid en empathie te bevorderen. Die collectieve verandering van mindset dient zich in de domeinen van het onderwijs, de media, de cultuur en de privacy uit te strekken. Het gaat erom ‘zoveel mogelijk mensen [te] wapenen zodat ze actief hun scheppend vermogen in een pluralistische samenleving kunnen ontwikkelen’. Gelijke kansen creëren voor iedere wereldburger, en vooral voor jongeren, vormt een bijzonder aandachtspunt in Keppens’ essay. Niet voor niets gaat de opbrengst van het boek naar het studentenfonds LISA (Lions International Student Academy), een initiatief van Lions Club Kortrijk Mercurius en het Streekfonds West-Vlaanderen ter ondersteuning van individuele kanszoekende studenten hoger onderwijs.

            Vanuit een filosofische invalshoek vraagt die verandering (in het systeem) om afstand te nemen van het magische denken als het ‘blinde vertrouwen in de vooruitgang en in de volgende wetenschappelijke doorbraak om de vreemde ziekte onder de knie te krijgen en uit te roeien’. In dat verband identificeert Keppens in zijn tweede hoofdstuk vijf ‘fundamentele aannames’ in de vorm van mythes die aan een herziening toe zijn: ‘de rationaliteitsmythe, de vrijheidsmythe, de vooruitgangsmythe, de mythe van het menselijke exceptionalisme en de onkwetsbaarheidsmythe’. Net als Nasr benadrukt Keppens bijvoorbeeld de al jarenlange evolutie in ons denken over andere dieren wat de menselijke uitzonderingspositie in vraag stelt. Om deze verschillende aannames in onze hyperfluïde tijden heruit te vinden, is houvast nodig en niet alleen van experten maar ook van de mensen op straat, zegt Keppens. De Belgische wetenschapsfilosofe Isabelle Stengers zou een idee hebben om de huidige ‘tweespalt tussen […] de “wetenden” […] en de zogenaamde (wetenschappelijk) “onwetenden”’ te overbruggen: door ‘de creatieve kracht van de “sens commun”’ te reactiveren. Met Keppens in Stengers’ perspectief zou ‘een band slaan tussen de “sens commun” en de verbeelding’ weleens de complexe maar ‘mogelijke taak van de hedendaagse filosofie kunnen zijn’.

            Dit betekent voor Keppens op talig-politiek en mediatiek vlak die alternatieve ideeën ook begrijpbaar, verspreidbaar en bespreekbaar maken om niet in oorlog, maar in dialoog met elkeen en ook het virus te treden. Keppens herinnert er ons bijvoorbeeld aan dat het effect van de oorlogstaal en -metaforiek die aan het begin van de pandemie door verschillende wereldleiders in de mond werd genomen om over corona te spreken niet mag worden onderschat. Want, dit lijkt misschien evident maar zo benadrukt Keppens nog eens in hoofdstuk 4: woorden zijn ‘belangrijk, ze raken mensen, ze overtuigen mensen, ze misleiden mensen’. In een groter verband mag de kracht van verhalen evenmin onderschat worden. Op overtuigende wijze kaart Keppens in het licht van Bruno Latours Actor-Network-Theory de analogie aan tussen de verspreiding van verhalen en ‘”besmettelijke” virussen’. Het is volgens Keppens dan ook niet verwonderlijk dat sterke verhalen over het virus vooral op sociale media snel ‘aanleiding gaven tot de uitbraak van een infodemie bovenop de pandemie’. Die ziet hij als ‘een kanker’ in de vorm van een ‘kluwen van halve waarheden, onvervalste leugens en opinies zonder feitelijke basis’, waarvoor ook dringend ‘“een vaccin”’ gezocht moet worden.  

            Op economisch vlak lijken het neoliberale verhaal en de marktlogica sinds de uitbraak van het coronavirus nog steeds dominant. Misschien weten we het al, maar net zoals Nasr maakt Keppens ons er in zijn zesde hoofdstuk nog eens extra op attent dat de natuur ‘niet volgens de marktlogica’ opereert en dat ‘haar virussen […] immuun’ zijn ‘voor gelijk welk ideologisch koop- of verkoopadvies’. Ook Keppens stelt urgent de vraag of de tijd nu niet rijp is ‘voor een nieuw en mobiliserend overkoepelend verhaal dat naast materiële welstand ook zin geeft aan zinvol samenleven’. Zo pakt hij in het licht van het coronavirus het huidige kapitalistische model stevig aan en laat hij de limieten ervan zien, want zo herhaalt hij nogmaals met andere woorden in het voorlaatste hoofdstuk: ‘Het virus trekt zich van ideologie of van economische modellen natuurlijk geen snars aan’. Zeer concreet en uitgebreid bespreekt hij dan de potentialiteiten van een mutatie van het kapitalisme richting een alternatieve en innovatieve economie die niet meer louter zou berusten op ‘return op investment’ maar ook op ‘de sustainable total return on investment’. Dit is volgens Keppens belangrijk willen we zorg bedrijven ‘voor de gemeenschappelijke toekomst van de soort’ en ‘meer draagkracht aan sociaal ondernemerschap en initiatieven voor inclusieve ondernemingen’ creëren, en van ‘efficiëntie en rendabiliteit’ naar ‘ethiek, […], sociale meerwaarde’ en duurzaamheid evolueren.

            Sterk illustratief voor ‘[h]oopvolle initiatieven’ en projecten in menselijk en ecologisch verband ‘op diverse onderling verbonden terreinen’ (als landbouw, energievoorziening, lokale economie, onderwijs en burgerdemocratie) is voor Keppens de film Demain van Cyril Dion en Mélanie Laurent. Op basis van die film en ook van de film Ikuru uit 1952 die in hoofdstuk 10 aan bod komt, laat de auteur goed zien dat in bange dagen juist de hoop groeit ‘op een nieuw bewustzijn’. Die verdieping van bewustzijn kan tot duurzame verandering leiden naar een bijvoorbeeld meer kwalitatief, zorgzaam en ‘loka[al] samenleven’.

            Geen farmaceutisch preparaat of tovermiddel, maar lezen, verbeelden en handelen zijn voor Keppens ten slotte belangrijke wapens – vaccins, tegen deze crisis en het gebrek aan perspectief. Aan het einde van zijn boek verschijnt het kunstwerk van Banksy ‘what we do in life echoes in Eternity’. Hiermee maakt Keppens in de coda nog eens het gewicht van onze daden duidelijk en dat die creatief, beredeneerd en uitgedacht moeten worden. Dit bericht net zoals Banksy’s kunst dreigt dan weer uitgewist te worden en in de vergetelheid te geraken indien niemand het opnieuw zou optekenen of uitschreeuwen.

Verbeelding als vaccin

Zowel in Keppens’ als in Nasrs boek klinkt het idee door dat – vooral in onzekere tijden -, kunstenaars en andere denkers hun stem moeten (blijven) laten horen. Voor beide auteurs leert corona de mens in eerste instantie een les in nederigheid door ons ‘de complexiteit van onze eigen paradoxale natuur’ en de behoefte aan verandering te doen inzien. Nasr vindt dat eerst en vooral de staat, de regering en politici voor die verandering moeten zorgen. Hij verwacht ‘zeker in het geval van een verlammende pandemie […] iets van een regering. Geconfronteerd met de onzekerheid van haar burgers moet onze politiek een overzicht bieden, een panorama schetsen van wat mogelijk is, zeker waar dit het ondenkbare betreft’. Dat verwacht Keppens ook wel, maar voor hem moet de ‘evolutie naar de wereld van morgen […] in de eerste plaats, het resultaat van een stille revolutie in het alledaagse leven van elke wereldburger [zijn]’. Hij meent dat we allemaal als wereldburger iets kunnen doen om onze samenleving te veranderen: de ‘nieuwe wereld kan er niet komen zonder de actieve waakzaamheid van betrokken, geëngageerde en verantwoordelijke burgers’.

            Waar ze het wel allebei over eens zijn, is dat voor die metamorfose creativiteit en verbeelding broodnodig zijn. Beide auteurs hebben aan den lijve ondervonden hoe belangrijk kunst en cultuur in de coronamaanden wel niet zijn. Onze maatschappij kan pas veranderen als we onze ‘creatieve’ kracht daartoe gebruiken, klinkt het.  In dat verband koppelt Keppens trouwens terug naar Nasrs eerste essay van 1 april 2020 in NRC Handelsblad over de gemeenschappelijke rol van kunst en corona. Zowel het virus als de kunsten helpen ‘het vanzelfsprekende van ons leven in vraag te stellen’ en zetten ons aan tot verandering, zegt hij in lijn met Nasr. Om diverse redenen zijn voor Keppens ‘kunstenaars essentiële werkers’. Ze bezorgen ons de verbeelding die we nodig hebben: ‘in ons dagelijks leven, in de heropstart van de economie, in het herstellen van de diepe sociale breuklijnen, in de omgang met de politiek en de malaise in onze democratie’. Op elk niveau van Keppens’ betoog wordt duidelijk dat creativiteit een doorslaggevende rol heeft in de alternatieven die hij voorlegt. De ‘vaccins’ waarvan sprake zijn in Keppens’ titel zijn in de eerste plaats sociaal, filosofisch, talig en economisch en bedoeld om ervoor te zorgen dat de bevolking immuun blijft voor onverschilligheid en gedachteloosheid in de wereld van morgen. Keppens benoemt hiermee eigenlijk wat Nasr als kunstenaar doet: lezen en schrijven tegen de onnadenkendheid, de apathie en het cynisme die alsmaar meer een dreiging vormen voor onze samenleving.

            Indien Keppens zeer concreet en vooral op menselijk vlak in business bijvoorbeeld ‘de klant’ van morgen graag ziet evolueren ‘van onverschilligheid en neurotische bevrediging van kortetermijnbehoeften naar meer betrokkenheid’, mondt Nasr uit op een abstracter perspectiefverruiming die verband houdt met de natuur als groter geheel. ‘Het wordt tijd om in de regen te staan en elkaar aan te kijken’, eindigt Nasr zijn essay. Het woordje ‘elkaar’ heeft hier niet enkel betrekking op de medemens maar ook op andere levende wezens (zoals het paard in de film Kaos van de gebroeders Taviani die Nasr als voorbeeld neemt). Het wordt met andere woorden tijd volgens Nasr om eindelijk eens een blik te wisselen met al die anderen met wie we tenslotte hetzelfde lot, dezelfde planeet, dezelfde tegenslagen delen. Ook Keppens ziet in die evolutie het ‘logische gevolg van een nieuwe visie op onze rol als mens op planeet Aarde, diep verbonden met onze 7,8 miljard lotgenoten’, en als ‘enige mogelijke vorm van duurzaam samenleven op de planeet’. Ten slotte bieden beide auteurs ons essentiële creatieve denkoefeningen vanuit twee verschillende werelden. De slotsom is: onze verbeelding prikkelen en gebruiken om voor Keppens ‘te dromen van een andere [mooiere] wereld’ en voor Nasr dichter bij de natuur te komen.

BIBLIOGRAFIE

Ramsey Nasr, De fundamenten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2021.

Luc Keppens, Vaccins in voorbereiding. De Cavalerie, 2020.

Barbara Fraipont over Ramsey Nasr en Luc Keppens
PDF – 191,7 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.