Inleiding: Satire, de gespierde lach

Hugo Bousset & Dirk Leyman

Smaakmaker bij DW B 2020 1: Satire. De gespierde lach

Satire. De gespierde lach, zo heet de focus van het eerste nummer van de nieuwe jaargang. Een statement van de DW B-redactie, samen met curator Fikry El Azzouzi en ondergetekenden, die het nummer samenstelden.

            Maar wat is satire precies, en waarom is het genre nog steeds belangrijk in deze woelige tijden, zó belangrijk dat er af en toe sprake is van censuur, wat soms zelfs leidt tot autocensuur?

            Satire zet zich af tegen het ironische toontje van een paar decaden geleden (tot pakweg nine eleven), dat vaak werd geassocieerd met het postmodernisme. Roderik Six citeert in zijn bijdrage Bret Easton Ellis: ‘We zwolgen in nihilisme en ironie. Alles was hol en leeg, een feest van decadentie.’ En Ilja Leonard Pfeijffer – variërend op David Foster Wallace en zelf nochtans niet vies van menige portie ironie: ‘Ironie is de vijand van betrokkenheid en ontneemt ons datgene waarin we serieus denken te geloven’; ‘Ironie verdraagt zich niet met oprecht engagement’ (Ondraaglijke lichtheid, 2019).

            In een wereld die verscheurd wordt door extremisme, terrorisme, klimaatrampen, extreme armoede, bankencrisissen, cyberaanvallen … voelt de schrijver de noodzaak om zich (opnieuw) maatschappelijk te engageren. De tijd van het vrijblijvend spelen in het labyrint van het hedendaagse bestaan is voorbij. De opmars van de satire zou daar zelfs een uiting kunnen van zijn. Erwin Jans: ‘Satire in de eigenlijke zin van het woord heeft altijd te maken met de mogelijkheid van maatschappelijke veranderingen.’

 

Satire is altijd al de luis in de pels geweest, van Horatius en Juvenalis tot Erasmus, van Rabelais tot Voltaire, van Jonathan Swift en Laurence Sterne tot Ambrose Bierce, van Mark Twain tot oppersatiricus Karl Kraus. En laten we Michail Boelgakov niet vergeten, of Aleksandr Zinovjev met zijn vlijmende satire op het communisme in zijn roman Gapende hoogten. Ja, dictaturen en autoritaire regimes hebben ondergrondse satire altijd – soms onbedoeld – gegenereerd, voor de schrijvers nooit zonder lijfelijke en mentale risico’s. En kijk ook maar naar de impact van George Orwells satire Animal Farm.

 

Tegelijk zien we tegenwoordig een paradox. Iets wordt al snel satire genoemd, terwijl het soms niet meer dan wat gedonderjaag is of ongevaarlijke, hooguit vermakelijke plagerij, bijvoorbeeld in bepaalde tv-programma’s, zoals Roel Daenen in zijn bijdrage aanhaalt. Satire botst wél op ferme bedreigingen in autoritaire regimes, maar ook op het fenomeen van de politieke correctheid. Een paradox is echter een schijnbare tegenstelling: de zware druk die de satire moet ondergaan, en die zoals gezegd leidt tot censuur en zelfs autocensuur, bewijst juist dat het genre van levensbelang is. Schrijvers, cabaretiers, cartoonisten, standupcomedians … worden openlijk of tersluiks beperkt in hun artistieke vrijheid om scherpe aanklachten onverbloemd te uiten, zij het steeds op humoristische wijze: daardoor bereiken ze juist een groot publiek. Pierre Schoentjes: ‘De lach werkt in de satire des te beter omdat hij de lezer verstrooit en hem uitnodigt het verdedigde standpunt te delen.’

            In zijn boek Raak! Een wereldreis door de satire (2019) lijst Peter Wieringa op hoe satirici wereldwijd bedreigd worden. Hij verwijst naar China en Rusland, het islamitische extremisme (Charlie Hebdo, januari 2015), Nicaragua (de links-populistische president Daniel Ortega), enzovoort. Er is sprake van mishandeling, verbanning, moord, gevangenis, vlucht.

            In onze westerse regio’s gaat het om meer subtiele vormen van (auto) censuur, voorlopig toch nog. Zo stopte The New York Times vorig jaar met de dagelijkse spotprent, nadat een cartoon met antisemitische ondertoon was verschenen, en beeldt zelfs Charlie Hebdo Mohammed niet meer af. ‘Na de aanslagen is er in andere Franse media geen Mohammedcartoon meer verschenen. Bij Charlie Hebdo beperken ze zich nu tot het belachelijk maken van religieuze instituties. Zo kan het blad nog steeds de islam op de korrel nemen, zonder de profeet zelf af te beelden’, stelde Wieringa vast. In de States zullen printmedia niet makkelijk Donald Trump satiriseren, of ze krijgen meer en meer af te rekenen met rechtstreekse reprimandes.

 

De gefrustreerde satirici verschuilen zich soms achter het masker van het cynisme, wat een uiterst onaangename evolutie kan impliceren. Noteer wat Erwin Jans hierover schrijft in zijn essay: ‘Als satire – kritische kunst in het algemeen – zich van het waarheidsspreken losmaakt, wordt het cynisme, en in specifieke gevallen ontaardt dat in seksisme en racisme of wordt het de uitdrukking van haat en ressentiment.’

            Hoe dan ook ligt bij satire het misbegrepen worden altijd op de loer én het gevaar om voor de verkeerde kar te worden gespannen. Caroline Fourest, oud-medewerker van het weekblad Charlie Hebdo en een vooraanstaande Franse feministe en journaliste, liet recent in De Morgen optekenen: ‘We leven in een paradoxale wereld. Op sociale media zien we een onbeperkte stroom beledigingen, waaronder een heleboel racisme, antisemitisme en homofobie. Maar de satire, het talent om ons vanaf een kritische distantie en met humor iets te doen inzien over de actualiteit, is nog nooit zo fragiel geweest. Die wordt van alle kanten aangevallen.’

 

In het licht van de (auto)censuur van satirici en het verglijden van sommigen in cynisme, is deze focus van DW B een wake-upcall: hier wordt nog gespierd gelachen, in diverse toonaarden. Want zoals Roel Daenen nog eens benadrukt: ‘Lachen kan een gevoel van bevrijding geven, allicht door het feit dat er verschillende lichaamsfuncties geactiveerd worden.’