Een wereld van publieke opinies. Over Asha Karami’s 'Godface'
Bij een eerste aanblik straalt Asha Karami’s bundel Godface evenwicht uit. Het goudkleurige omslag met zwarte letters is prachtig en oogt sacraal. De gedichtenbundel zelf is een uitgebalanceerde compositie met vijf afdelingen die elk tien gedichten tellen. Maar dat evenwicht is bedrieglijk. Karami’s poëzie is complex en polyfoon. Anekdotische gedichten worden afgewisseld met hermetische; scènes en beelden worden aan elkaar geregen zonder een onmiddellijke samenhang; het lyrisch ik in de bundel vertoont een veranderlijke identiteit; en de bundel als geheel vormt een netwerk van discoursen, registers en talen zonder hiërarchie. Het is mogelijk om die heterogeniteit te zien als de vrucht van vingeroefeningen die typisch zijn voor debutanten, maar in Godface is er meer aan de hand. Op een indrukwekkende en beklijvende manier geeft deze bundel uitdrukking aan de chaos van het bestaan (in onze tijd) en probeert hij er grip op te krijgen. De taal van Godface kenmerkt zich door een grote meerstemmigheid. De bundel is doorspekt met citaten uit en verwijzingen naar een divers arsenaal aan interteksten (van Kafka tot Bollywoodfilms, van de The Blue Cliff Record tot José Vasconcelos’ La raza cósmica (1925)). Karami’s taal bevat anderstalige elementen, registerwissels en directe redes van verschillende personages. In het ongeordende universum van Godface suggereert die intertekstualiteit meer dan een blijk van schatplichtigheid aan een culturele traditie. Ze weerspiegelt ook de diversiteit en vooral de wildgroei aan discoursen en opinies in de 21e-eeuwse wereld, waarin iedereen – online of offline, expert of leek – over alles een oordeel klaar lijkt te hebben. Die wildgroei in Godface is evenwel niet gelijk aan een gedroomd democratisch publiek forum. Integendeel, de bundel is gelardeerd met schijnbaar onschuldige, in wezen ideologisch geladen uitspraken over identiteit: ‘soms moet je wat veranderen of iets nieuws / kopen om weer lekker in je vel te zitten’, ‘ze zeggen dat je geluk zelf in de hand hebt’, ‘als je geen hobby hebt ben je geen echt mens’, ‘dunne lippen zijn onacceptabel’, enzovoort. Zo wordt de wereld in Godface, net als de onze, ‘een wereld van publieke opinies’ die de druk op het subject vergroten. Hoewel de bundel al die meningen en meninkjes citeert zonder ze nadrukkelijk te beoordelen, klinkt de kritiek op een indirecte manier. De personages spreken zichzelf soms tot in het absurde tegen: