'Gedichten' door Dorien De Vylder (derde laureaat)

Correctie

 

De planten en dieren en huizen en mensen

zitten onder een laagje wit stof, net dik genoeg

om me de zekerheid te ontnemen dat deze

schimmen voordien samen hoorden.

 

Voortaan horen ze samen onder het witte stof.

Toch twijfel ik of er stof genoeg is.

Of alles onherkenbaar genoeg zichzelf is.

Of alles onherkenbaar genoeg is.

 

Geef ons méér stof, tonnen en tonnen

stof, opgehoopt tot een gelijkgezinde zachte vlakte.

Geen sporen, geen stenen, geen kreten. En

zonder zich af te vragen wat onder het oppervlak roert

 

zit daar dan iemand op een afgebroken tak

naar deze omgeving te turen, neemt simpelweg genoegen

met deze vlakte zonder planten, zonder dieren,

zonder huizen, zonder mensen.

 

Als ik langs achter passeer, stuift het vertraagd op.

Alles is er

 

Er is water. Het stroomt niet

onder een pier. Het stroomt niet. Het stroomt niet onder een pier

die er is, maar niet wordt bewandeld door mensen

die er zijn. Het water draagt geen schepen,

voert geen handel, geen piraterij,

huisvest geen zeemeerminnen, dolfijnen of boodschappen in flessen.

Het is er. En al het overige vermelde ook.

Er is droog land. Er is water. Er zijn levende wezens

maar ze raken elkaar niet aan.

Ze zijn er, het droge land, het water, de levende wezens.

Alles is er. Om in liefde en vruchtbaarheid te voorzien.

Connectie

 

Ik richt me op uit het water

kijk de aalscholver in de ogen

die leeft hier al miljoenen jaren

al die tijd dat ik water was

zwom hij in zijn jacht

dwars door me heen.

 

Ik klim langs een duinkam omhoog.

Van over de oostflank raast het zand

naar de kam, spuit daar de lucht in.

Waar ik ga, wordt het

door mijn lichaam tegengehouden

scrubt het mijn glibberig vel.

 

Midden in de storm

komt de zon op,

hef ik het hoofd,

neem boven de westflank,

afgetekend door het spuitende zand,

mijn contouren waar.