Laat ze allemaal, in hemelsnaam, lang en hoorbaar zwijgen. Over 'Ongevraagd advies' van Ester Naomi Perquin

Maarten Buser

De teksten van Stromae zijn eenvoudig, vindt de man in de bus naast me. Hij is geen verkeerde vent, maar lijkt moeite te hebben met figuurlijke grijstinten. We zijn op de terugweg van een vierdaagse groepsreis naar Parijs en hij heeft me verschillende keren een boek zien lezen over moderne kunst, maar laat hardop weten dat hij dat niet kan rijmen met mijn pet, waarop het logo van de Amerikaanse hiphopgroep Wu-Tang Clan prijkt. We pakken er de tekst van ‘Papaoutai’ bij, omdat dat zo’n simpele tekst zou zijn. Ik leg uit dat er twee verschillende levensfases door elkaar lopen in dat nummer: enerzijds het kind dat denkt dat zijn vader zich verstopt en op zijn vingers aftelt tot hij kan zoeken; anderzijds de inmiddels volwassen man die begrijpt dat zijn verwekker niet meer terugkomt en zich geconfronteerd ziet met vragen rondom zijn eigen positie in de wereld. Ik leg mijn medepassagier uit dat die dubbelzinnigheid juist zo mooi kan zijn aan kunst, dat daardoor extra betekenis kan ontstaan. Dat wil er volgens mij nog niet helemaal in bij hem.

Ook de Nederlandse dichter Ester Naomi Perquin (1980) is een uitstekend voorbeeld van iemand die heldere taal en beelden ombuigt naar iets raadselachtigs. Je zou haar oeuvre in elk geval voor een deel magisch-realistisch kunnen noemen: herkenbare, alledaagse scènes die een vervreemdende of zelfs bovennatuurlijke afslag nemen, een soort surrealisme-light. Die insteek slaat aan: haar bundels zijn meerdere keren bekroond en kan op een grote – sowieso voor poëziebegrippen – populariteit rekenen. Haar werk is toegankelijk, maar de ‘gevorderde’ lezer kan er ook genoeg in ontdekken. Het is dan ook niet vreemd dat ze gevraagd werd voor het stadsdichterschap van Rotterdam (2011-2012) en zich later een jaar lang Dichter des Vaderlands mocht noemen.

Een deel van de gedichten die ze in die hoedanigheid schreef, is terechtgekomen in Ongevraagd advies, haar vijfde volwaardige bundel. Opmerkelijk genoeg is er geen verantwoording of een flaptekst die naar die achtergrond verwijst. Op de website van de uitgeverij is een inhoudelijke boekomschrijving te vinden, maar daarin wordt dat ceremoniële dichterschap ook niet vermeld. Dat suggereert dat de gekozen gedichten gelezen moeten worden ‘buiten’ de actualiteit om, waar ze destijds op reageerden. Maar wat is eigenlijk het verschil in die leeshoudingen?

Laat ik het titelgedicht er eens bijpakken, dat ook deels geciteerd wordt op de achterflap en mede daardoor een programmatische uitstraling heeft. Het is een van die gedichten die destijds zijn geschreven bij een actuele gebeurtenis: de Tweede-Kamerverkiezingen in 2017.

 

Geef het land aan wie het weet te liggen: prachtig

onder zeeniveau, midden in het paradijs.

 

Geef het de manken, de blinden, de stamelaars

en slissers. De zwijgers.

 

Geef het de oude man die ‘s ochtends vroeg gaat vissen,

alleen om zijn vrouw te ontlopen – wij zijn ook

die man, die vrouw, wij zijn ook die vissen.

 

Geef het de vrouw die kinderen leert: neem zebra’s te voet,

sla terug als je geslagen wordt, zorg altijd voor je hond.

 

Geef het wie er weg wil maar het niet kan missen.

Wie blijft. Wie grenzen kent, de scheve gevels

en de aarde. Wie niets van aangepaste prijzen weet

maar wel van actuele waarde. Schrik niet.

 

Breek het schreeuwen open, kijk: ook daar zitten wij,

schouder aan schouder om het vuur, grommend

en hoopvol. Te wachten. Te staren.

 

Geef het land aan wie het ternauwernood maar stralend

vast zal houden, geef het wie het amper past.

 

Kijk verder dan de meest geplakte posters, negeer

de zachtste woorden, de wanen en de lach –

geef je land, je stad, je tijd uit handen.

 

Maar geef één stem weg.

Nooit de macht.

 

Het is niet heel lastig om dit gedicht buiten de directe aanleiding om te lezen. Verkiezingen zijn immers een regelmatig terugkerende gebeurtenis. Elke keer worden mensen opgeroepen om te stemmen, om hun democratische stem te laten gelden. Ook de laatste strofe is een duidelijke aansporing. Als je het gedicht ‘breder’ leest dan alleen de actualiteit, zou je het zo samen kunnen vatten: het gaat over de werking van democratie. Die valt en staat bij de tegenstrijdige situatie die Perquin ook in de slotregels schetst: door te stemmen laat je van je horen en geef je (ongeveer) aan wat de regering moet doen. Tegelijkertijd kun je je stem niet constant laten horen, want zodra de volksvertegenwoordigers zijn gekozen, hoef jij geen beslissingen meer te nemen, want die worden voor je gemaakt. Maar als je niet gaat stemmen, kun je je überhaupt niet laten horen en dan heb je geen macht meer.

 

Kort samengevat gaat die bundel over hoe de wereld om je heen vorm krijgt: hetzij door de regering of de actualiteit, door mensen om je heen, of door hogere krachten.

 

Vergeleken met een aantal andere Dichters des Vaderlands (bijvoorbeeld Lieke Marsman, die momenteel het ambt bekleedt, en haar directe voorganger Tsead Bruinja) is Perquin een stuk minder expliciet en eenduidig politiek, zowel in de gelegenheids- als de ‘autonome’ gedichten. Redelijk wat gedichten gaan in op de actualiteit (oorlog, vluchtelingen), maar het lijkt Perquin ook daarbij om de bredere lezing te gaan die ik net schetste. Kort samengevat gaat die bundel over hoe de wereld om je heen vorm krijgt: hetzij door de regering of de actualiteit, door mensen om je heen, of door hogere krachten.

Ongevraagd advies is namelijk ook een behoorlijk metafysische bundel, wat aangezet wordt door titels als ‘Gebed’, voor onder meer een dokter en een ‘engerd’, en voor het volk. Een ander gedicht heet ‘Belijdenis’, over een God die ‘zoals altijd [zwijgt], in alle talen’. Toch is Hij paradoxaal duidelijk aanwezig: ‘God, zegt men, woont overal. [...] // In elk gebed dat spottend klinkt. / In elke vezel ongeloof.’

Verschillende gedichten laten zich bovendien lezen als parabels, waarin de acties zelf opgeladen worden met symboliek en betekenis. Ze varen wel bij die magisch-realistische vonk van Perquin. Een geslaagd voorbeeld is het ongemakkelijke ‘Etiquette’, waarin de hele buurt ontregeld raakt: ‘Een vrouw snijdt een bord uit karton, schildert het rood, / zet er met een stift, in sierlijk handschrift, namen op, / schrijft erboven: deze mensen maak ik dood.’ De twist die daarop volgt doet door die eerste drie woorden heel even aan Kafka denken, maar pakt aanzienlijk gezelliger uit, met zo’n typische Perquin-afslag:

 

De wet zegt: zet geen misdrijf voor je raam. Kies liever

iets gezelligs. Een slapende kat. Een beeldje. [...]

 

Vraag elkaar eens hoe het gaat. Groet op straat.

Wie op de buren lijkt is opgelucht.

 

Terug naar het titelgedicht: daar staan nogal wat beelden in en de toon is erg praterig, alsof het voor de voordracht is geschreven. Perquin was voorheen – zeker in haar eerste twee bundels – een stuk afgepaster. Nu gebruikt ze vrij veel opsommingen, zoals in het titelloze openingsgedicht over ‘[a]lles geleerd in de loop van de jaren’, waarna een hele lijst volgt. Het is een soort gebed aan iemand die lijkt te ontbreken, want na de hele reeks volgen twee losse regels: ‘en nog bewaar ik je niet in wat ik nu weet / maar in wat ik nog altijd wil vragen.’

Zulke opsommingen zijn de achilleshiel van Ongevraagd advies. Ze waren al eerder aanwezig in Perquins poëzie, maar lijken deze keer te sterk hun stempel te drukken. Soms voegen ze echt iets toe, zoals het angstig naargeestige scenario’s nalopen in ‘Weet nog wel’, waarin het ‘ik’ een ambulance voor diens eigen deur ziet staan: ‘heggenschaar, koolmonoxide, uitgegleden / onverklaarbaar, stukje brood, open raam, / stopcontact, hartaanval, wiegendood’. Vaker doen ze nogal retorisch aan, alsof het Perquin erom gaat om je ervan te overtuigen dat de wereld uit heel veel verschillende dingen bestaat die elkaar best eens tegen kunnen spreken. Het lukt echter niet om elk beeld afzonderlijk scherp te zien, laat staan als duidelijk betekenisdragend, waardoor het gedicht begint te klonteren, in plaats van scherpe afslagen te nemen. Verschillende gedichten lijden hieraan, maar gelukkig staan er een paar pareltjes tegenover.

Waar het retorische opsommen Perquin bijzonder goed afgaat, is in ‘Hoogste tijd’: een soort aftelgedicht dat vaag doet denken aan Martin Niemöllers beroemde preek ‘Als die Nazis die Kommunisten holten’, waarin het ‘ik’ van elke deportatie besluit dat die niet zijn zaak is en hij stil blijft. (Spoiler alert: ‘Als sie mich holten, / gab es keinen mehr, der protestieren konnte.’) Perquins variant laat zich daarnaast ook lezen als het spiegelbeeld van haar eigen ‘Ongevraagd advies’. Het zou een dictatuur kunnen zijn die al die stemmen het zwijgen oplegt, een radicale politicus die slechts één waarheid ziet, of eigenlijk wie dan ook die dubbelzinnigheid afkeurt. Gaandeweg wordt ieders stem afgepakt, zonder uitzondering, want alles heeft nu eenmaal meerdere kanten:

 

Het is de hoogste tijd dat zitters niet meer over lopers praten.

Lopers niet over slenteraars. Slagers niet over brood.

Dunne mensen niet meer over krappe, Franse kledingmaten.

Dat de levenden zich niet bemoeien met de dood.

 

[...]

Mensen met een auto moeten hun mond houden, mensen

met een hypotheek, een kind, een fiets, met een hobby,

[...] mensen die gewoon tevreden zijn en zich

nergens echt aan storen: niemand wil ze nu nog horen.

 

Mensen die fout zitten, liever geen mening hebben,

die twijfelen of ze absoluut gelijk gaan krijgen;

laat ze allemaal, in hemelsnaam,

lang en hoorbaar zwijgen.

 

Misschien is 'Ongevraagd advies', hoe helder de taal ook is, nog het meest een bundel over hoe dubbelzinnig de werkelijkheid kan zijn.

 

Misschien is Ongevraagd advies, hoe helder de taal ook is, nog het meest een bundel over hoe dubbelzinnig de werkelijkheid kan zijn. Als je uitgaat van die lezing, is het korte, K. Schippers-achtige ‘Tellen’ het sleutelgedicht. Het ‘ik’, van wie wordt gesuggereerd dat die minder thuis is in deze materie dan diens metgezel, concludeert dat verschillende perspectieven en waarheden prima naast elkaar kunnen bestaan. Sterker nog: daar lijkt de wereld juist rijker van te worden:

 

D. kijkt graag vogels, ik mag mee. Kijk, zeg ik,

een bonte ekster. Nou, zegt D.,

dat is een Vlaamse gaai.

 

En daar, bij de waterkant, zit een jonge

wintertaling. Nou nee, zegt D.

Dat is een smient.

 

Verrijkend is het, vogelkijken. We zijn pas

net begonnen en we hebben er al

vier gezien.

 

BIBLIOGRAFIE

Ester Naomi Perquin, Ongevraagd advies. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2022.

Maarten Buser over Ester Naomi Perquin
PDF – 159,0 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.