Wie meet de koorts van de actualiteit? Over 'Verschuivingen' van Stefan Hertmans

Lars Bernaerts

Elk historisch perspectief is een vorm van scheelzien. Altijd speelt het heden mee, de tijd waarin je spreekt. In het beste geval tracht je de horizon van de geschiedenis te verzoenen met je eigen horizon als waarnemer. Wie de cultuur van de voorbije eeuwen beschouwt, ziet momenten waarop het geloof in de geschiedenis het overneemt – denk maar aan de negentiende-eeuwse romantiek – en momenten waarop het heden de enige einder van het denken lijkt te zijn. Vandaag overheerst dat laatste, een vaak onkritische gerichtheid op het heden die we presentisme noemen. Tegelijk is dat heden niet te overzien, want je staat er middenin. Wie of wat is er nodig om voorbij de anekdotiek te spreken over de tijd waarin we leven? Wat is de rol van de filosofie, wat die van de literatuur?

Het essay Verschuivingen (2022) van Stefan Hertmans roept zulke vragen op. Het zaagt planken van het hout dat we heden noemen. In de nerven van dat ruwe materiaal ziet de schrijver verschuivingen op drie gebieden: ‘klimaatverandering, de crisis van de neoliberale wereldorde en migratie’. Of het nu over extreme weerfenomenen gaat, over de almacht van de techbedrijven of over de opvang van vluchtelingen in België – deze onderwerpen zitten dagelijks in het nieuws en zijn door hun vele vertakkingen, historische achtergronden, de vloed aan studies erover en de mondiale implicaties ervan eigenlijk onbespreekbaar. Ze zijn veelomvattend en daardoor ongrijpbaar voor de tijdgenoot. Maar Hertmans laat zich niet onbetuigd. In Verschuivingen behandelt hij die drie probleemvelden en laat hij ze zelfs als olievlekken uitbreiden tot bijvoorbeeld de digitalisering en de opkomst van sociale media, de politisering van het lichaam na de coronacrisis of het lot van de armer wordende lagere middenklasse. Het resultaat is een handzame beredeneerde catalogus van hedendaagse wendingen.

Zoals enkele getuigenissen in de media doen vermoeden, vinden lezers troost in Verschuivingen. ‘Er zijn veel momenten in m’n leven geweest dat boeken en verhalen mij troost gaven,’ laat acteur Bruno Vanden Broecke optekenen in Het Laatste Nieuws (26/11/2022), ‘[r]ecent nog Verschuivingen van Stefan Hertmans.’ En zijn collega Tom Van Dyck getuigt in verschillende media over zijn burn-out met een verwijzing naar Verschuivingen: ‘Ik leef in deze verwarrende tijden tussen hoop en vrees, zoals Stefan Hertmans het formuleert in zijn laatste boek Verschuivingen, waarin hij het heeft over de klimaatellende, de neoliberale ellende en het failliet van de zorgstaat en de democratie. Dat heeft me geholpen om deze tijd wat beter te kaderen en iets meer te hopen dan te vrezen.’ (De Morgen, 15/11/2022) Als er iets is wat hedendaagse lezers kenmerkt, dan is het niet alleen hun presentisme maar ook het geloof in literatuur en filosofie als troost. Dat we de troost laten samengaan met kennis en kritiek, en zelfs erop laten voorgaan, is tekenend voor deze tijd.

 

Empathische scepsis

Hertmans vangt hedendaagse tendensen vakkundig in de fuik van dit essay en is er ook kritisch voor: medemenselijkheid en troost gaan hand in hand met een kritische afstand van actuele verschuivingen. Als er zoiets zou kunnen bestaan als empathische scepsis, dan is het dat wat Verschuivingen kenmerkt in de blik op de klimaatvraagstukken, de neoliberale orde, de digitale omwenteling en de migratiedebatten.

Wat het klimaat betreft, brengt Hertmans in herinnering wat we allemaal al zouden moeten weten. De biodiversiteit gaat achteruit, de natuur neemt steeds minder oppervlakte in en het leefmilieu is vervuild. Een persoonlijke nostalgie klinkt door: ‘de geurige betovering van het oude landschap zoals die nog in mijn kinderjaren bestond, is definitief verloren.’ Maar de essayist dreunt niet louter de bekende evoluties op. Hij biedt ook een pittige analyse door de menselijke impact op het klimaat in een economisch en epistemologisch kader te plaatsen: ‘De ecologische repercussie op het eenduidig vooruitgangsdenken is inmiddels zo groot dat we nu eerder van regressief denken gewagen wanneer iemand vasthoudt aan het oude model van onbeperkte groei’. Toch roept de analyse dikwijls vragen op: wie zijn die ‘wij’ in het citaat, bijvoorbeeld, en is het alternatief voor een vooruitgangsverhaal geen verzet tegen lineair denken? Is het probleem niet dat we geschiedenis als een lijn blijven zien waarop de mensheid alleen maar vooruit of achteruit kan gaan? Op andere vlakken trekt Hertmans zijn redenering wel door: hij wijst op de samenhang tussen klimaatproblemen en kolonialisme, kapitalisme en het neoliberale denken. In navolging van de filosofen Giorgio Agamben, Martin Heidegger en Bruno Latour pleit hij voor een ‘poëtische politiek van het hervonden aardse denken’. Daarin krijgt de natuur erkenning en bescherming van de mens, die zijn bescheiden plaats tussen de dingen aanvaardt en zich niet verliest in technologische overmoed. Hoopvol is de schrijver als hij stelt dat deze benadering doorwerkt in het klimaatactivisme.

Terwijl het essay het alomvattende klimaatprobleem helder weet te omlijnen, blijft het failliet van de neoliberale orde een onduidelijk afgebakend geheel. Verschuivingen had op dit punt een portie Francis Fukuyama kunnen gebruiken, die in zijn recente boek Liberalism and Its Discontents (2022) neoliberalisme duidt als een uitwas van het liberalisme, een ideologie die hij op zich als heilzaam voorstelt. De Amerikaanse politicoloog komt zo tegemoet aan de (door Hertmans geuite) verzuchting dat uitgesproken politieke standpunten vaak ontbreken in hedendaagse discoursen en vertoont onverwachte raakpunten met Hertmans’ argumenten, bijvoorbeeld wanneer het over identiteit, tolerantie en vrijheid gaat.

Verschuivingen gaat uitgebreid in op de spanning tussen identiteit en vrijheid zoals die vandaag op de spits gedreven wordt. Sommige emancipatorische tendensen die op etniciteit, gender of seksualiteit gericht zijn, dreigen te leiden naar uitsluiting in plaats van insluiting, stelt Hertmans. Activistische minderheidsgroepen laten vandaag immers niet meer zomaar toe dat anderen in hun plaats spreken of hun perspectief menen te kunnen aannemen. De schrijver ziet het identitaire denken dan ook terugkeren in een strijd tegen onderdrukking die op zich noodzakelijk is, maar waarbij alle nadruk ligt op verschil in plaats van gelijkheid. In het debat over de Nederlandse vertaling van Amanda Gormans gedicht – kan een witte auteur zoals Rijneveld het gedicht adequaat vertalen? – ziet Hertmans een herhaling van het raciale denken dat aan de basis ligt van discriminatie. Voorzichtig maar onmiskenbaar levert hij vanuit een literair oogpunt kritiek op verwijten van culturele toe-eigening: ‘Zich literair inleven in de leefwereld van andersdenkenden, een basisvoorwaarde voor het samenleven in tijden van diversiteit, mag niet worden weggezet als culturele toe-eigening.’ De lezer kan hierbij denken aan Hertmans’ roman De bekeerlinge, waarin de auteursfiguur de tocht van een middeleeuwse bekeerde vrouw volgt en tracht te reconstrueren. Die queeste presenteert de roman nadrukkelijk als een literaire oefening in inleving: de hedendaagse auteur, die als vertellend personage opgevoerd wordt, verplaatst zich in een persoon uit een andere tijd, van een ander geslacht, met een ander geloof.  

Opmerkelijk genoeg schrijft Hertmans zich elders in het essay in dat identiteitsdenken in, wanneer hij het over ‘toxische mannelijke woede’ en ‘hysterische mannelijkheid’ heeft. De vernielzucht van radicale betogers in Parijs en Brussel brengt hij zelf ook terug tot een identiteitskenmerk. Nochtans is net hier de bredere analyse indringend: Hertmans bouwt op naar de idee dat de samenleving een gebrek aan ideologie en politiek vertoont. De betogers zijn voor hem een symptoom en de ziekte is ‘het ontbreken van een politieke bundeling van krachten’. Met Peter Sloterdijk bekritiseert hij de bubbels die vandaag ontstaan uit gedeelde onvrede maar die zonder samenhangende overtuigingen blijven. Ze zijn zuilen van schuim die de oude ideologische pijlers van de verzuilde samenleving vervangen. In een van de sterkste hoofdstukken van het essay stelt hij die diagnose aan de hand van de politicoloog Chantal Mouffe. In de plaats van de huidige overdaad aan ‘[e]ufemisme en belediging’ in het publieke debat hebben we behoefte aan een op ideologie gebaseerde politieke onenigheid, een agonisme dat een sociale strijd kan opleveren. In de plaats van een spervuur aan ongefundeerde meningen moet opnieuw een gevecht om hegemonie komen op grond van politieke overtuigingen. De visie dat extreemrechtse stemmen daarbij geen podium verdienen, is geen tegenstrijdigheid in Hertmans’ denken, eerder een logische consequentie.

Ook de analyse van de digitale revolutie, die als een rode draad door de hoofdstukken loopt, is indringend, omdat Hertmans pendelt tussen vertrouwde alledaagse fenomenen – surfen, clicks en likes – en de domeinen van epistemologie en ethiek. Wat is kennis nog waard in een wereld waar alle kennis onmiddellijk toegankelijk lijkt? Besteden we de controle over onze verlangens vandaag uit aan algoritmes? De schrijver waarschuwt voor de paradoxale teloorgang van kennis op het moment dat die kennis meer dan ooit tevoren binnen handbereik ligt. Tenslotte werkt die beschikbaarheid een misvatting in de hand: kennis zit niet in de beschikbaarheid van informatie, maar in het vermogen om die gegevens te ordenen, te onderzoeken en te beoordelen. In tijden van generatieve kunstmatige intelligentie kunnen we de lijn van Hertmans’ argumentatie gerust doortrekken en stellen dat we dat vermogen meer en meer overlaten aan de ordinateur, de ordenende machine die we computer(netwerk) noemen.

Het thema migratie behandelt het essay met een vergelijkbare houding van menselijkheid en kritiek. Op de achtergrond speelt een afkeer van extreemrechtse theorieën van ondergang en omvolking. Maar de glansrol is weggelegd voor de gastvrijheid, die net zoals de migratie zelf van alle tijden is. In het huidige tijdsgewricht staat de gastvrijheid opnieuw onder druk. Racisme en migratievijandigheid ziet Hertmans als misplaatste reacties op de overschrijding van twee grenzen: die van het spreekrecht en die van het getal. De bewoners van een gebied – Vlaanderen, of Europa – ervaren dat mensen die van buitenaf komen nu ook mee het maatschappelijke gesprek voeren en dat ze met te veel zijn. ‘Om niet toe te hoeven geven aan het gevoel van gastvrijheid voor iemand die als bedreigend wordt ervaren, om het eigen groepsgevoel niet te ondergraven, blokkeren veel mensen de spontane empathie die hen in argelozer tijden aan de verschijning van de ander bindt’, luidt Hertmans’ analyse, die enigszins idealistisch uitgaat van een gegarandeerde humuslaag van empathie en gastvrijheid. Dat idealisme mondt uit in een utopisch beeld van grootsteden als vrijhavens voor migranten.

 

Vandaag en van alle tijden

De onderwerpen die het essay verbindt, werden de voorbije jaren eindeloos becommentarieerd, gedissecteerd, beopinieerd. Wat voegt Verschuivingen daaraan toe? Anders gesteld: wat voor kennis levert het boek zelf op? Het zet niet in op wetenschappelijke synthese, op een filosofisch systeem of louter opiniëring. Als literatuur nieuws is dat nieuws blijft, zoals Ezra Pound het stelde, wat kan een literair essay dan aanvangen met de actualiteit? Precies, het nieuws vertijdlozen. Dat proces is op sommige punten bijzonder geslaagd. Vertijdlozen doet Verschuivingen met een filosofisch kader, een rake stijl en literaire referentiepunten. Waar de essayist de tijd neemt om een verhaal te vertellen, wordt duidelijk wat er in de actualiteit op het spel staat. Het verhaal van de matsutake, dat hij ontleent aan De paddenstoel aan het einde van de wereld van Anna Lowenhaupt Tsing, bijvoorbeeld, verlevendigt de mondiale sociaaleconomische en ecologische verhoudingen. Ook de Griekse tragedie laat Hertmans toe om eeuwenoude vraagstukken aan te wijzen in de waan van de dag. Hij kan daarvoor putten uit zijn diepgaande ervaring met de tragedie, zoals in het toneelstuk Mind the Gap (2000) of de essays van Het zwijgen van de tragedie (2007). Voor een goed begrip van gastvrijheid wendt Hertmans zich zo naar Aischylos’ De smekelingen. Koning Pelasgos staat voor een politiek en moreel dilemma wanneer vijftig Danaïden hem om asiel smeken. Hij riskeert immers een oorlog met Egypte als hij kiest voor gastvrijheid. Na raadpleging van het volk geeft hij voorrang aan dat morele principe en biedt hij de vrouwen bescherming.

Elders in Verschuivingen dient de wijsbegeerte veeleer als een sierlijke kapstok voor een versleten jas. Filosofische ideeën komen geregeld slechts vluchtig voorbij, zodat ze bedrieglijk hapklaar worden, alsof de lezer wel weet wat Habermas zei over de publieke ruimte, Kant over de verlichting, Huntington over de clash van de beschavingen, Fukuyama over het einde van de geschiedenis. Deze denkers verworden zo tot filosofische gemeenplaatsen in het essay. Ondanks de filosofische stelligheid is per slot van rekening dit boek een essay, een poging tot begrip. Het persoonlijke en tastende karakter van het genre steekt de kop op waar Hertmans zijn eigen positie en ervaringen inbrengt. Hij herinnert zich de rijkdom aan vogelsoorten in zijn jeugd of fronst de wenkbrauwen bij de huidige arbeidsomstandigheden: ‘een schokkende vaststelling voor de boomer die ik ben, die nu al bijna een halve eeuw lang de helft van zijn inkomen afdraagt aan belastingen die moeten dienen voor het algemeen belang’. Paradoxaal genoeg is die persoonlijke inzet evenzeer een manier waarop het hedendaagse van alle tijden wordt, namelijk als de particuliere ervaring van een mens in zijn tijd.

De stijl draagt daartoe bij. Hertmans kiest vaak voor een stelligheid met doortastende beelden. Sterk zijn de vele snedige formuleringen waarin het concrete en het abstracte botsen. Die zegging is kenmerkend voor de essayist Hertmans en doet denken aan de stijl van filosofen zoals Adorno of Benjamin. Wanneer de schrijver de recente gemediatiseerde intimiteit behandelt, bijvoorbeeld: ‘De bipolaire stoornis van Kanye West, de ellendige intieme details van de voor alle camera’s van de wereld vechtende Amber Heard en Johnny Depp vormen de placebo waarmee de radeloze consument van de mondiale cultuurindustrie zichzelf gerust kan stellen: they’re just like us.’ De keuze voor denkers als Adorno, Benjamin, Derrida, Sloterdijk verraadt veel continuïteit in het gedachtegoed van de essayist. Zoals in eerdere essaybundels leent de filosofische traditie waarmee hij in dialoog staat, zich goed voor het begrip van nieuwe tijden.

Dat Verschuivingen troost zou bieden, zoals sommige lezers getuigen, ligt niet voor de hand. De verschuivingen die Hertmans in een vloeiende en trefzekere beweging samenbrengt, zijn zelden rooskleurig. De natuur is reddeloos verloren, de samenleving valt uiteen in apolitieke bubbels, de digitalisering is een bedreiging voor onze kennis – en ook het geschreven woord boet aan status in. En toch landt het essay op hoop, die ‘ligt in het openlaten van de tekst die ons aan het schrijven is terwijl wij dachten de auteur te zijn’. De beeldspraak is veelzeggend, omdat ze de brug slaat met het werk van de essayist zelf. Die ‘wij’ is tegelijk een ‘wij, die leven in deze tijd’ en een ‘wij, de schrijver van dit essay’. Hertmans geeft zo een bevredigend antwoord op de vraag die de ware waardevolle inzet van het essay uitmaakt: hoe kan een schrijver, zoals een seismograaf, de schokken van de eigen tijd registreren en vertalen naar iets leesbaars. Hoe kan hij niet zozeer de diagnose stellen, maar wel de koorts meten van de ziekte die we actualiteit noemen. Het is een groot schrijver die dat kan doen door het heden tijdloos te maken en de actualiteit te vatten aan de hand van de traditie.

BIBLIOGRAFIE

Stefan Hertmans, Verschuivingen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2022.

Lars Bernaerts over Stefan Hertmans
PDF – 172,3 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.