Femke Brockhus
In de zesde roman van Jeroen Theunissen, Een week, wordt het relaas van een stervende vrouw opgevoerd. Dat klinkt zwaar, maar de complexiteit van een gekozen dood, de opluchting en het verdriet, het vasthouden en loslaten, voert een intrigerende boventoon. Hoofdpersonage en verteller Liz wordt net 62 jaar wanneer ze, doodziek (uitgezaaide kanker), wil sterven. Dat doet ze op de eerste bladzijde van het boek (‘En ik zak al weg, maar leef nog’), wanneer aan het einde van de week, vrijdag vijfentwintig augustus, euthanasie plaatsvindt. Het boek springt vervolgens gedurende een week telkens één dag terug de tijd in, een interessante structuur die Gustaaf Peek in Godin, held (2016) al succesvol toepaste.
De kracht van een dergelijke structuur is dat er gaandeweg steeds meer op zijn plek valt: wat je al hebt gelezen wordt vervolgens geduid door wat eraan voorafging. Deze werking wordt expliciet benoemd door haar vriend Filip, die als schrijver met een burn-out en een writer’s block kampt:
Je zou het leven anders moeten zien, zegt hij, zoals je bijvoorbeeld een boek even doorbladert en dan terugbladert. Je leest de hoofdstukken in omgekeerde volgorde, je zou met de dingen moeten kunnen schuiven, ermee spelen.
Klopt, zeg ik.
En dan zou het allemaal betekenis krijgen, zegt hij.
Deze roman maakt bijzonder invoelbaar hoezeer de keuze om te sterven die laatste dagen die nog te leven zijn, onmogelijke contrasten voor de voeten werpt: enerzijds is er de zwaarte van het bijna sterven, anderzijds is er de opluchting van de kleine dingen, te vinden in een slak, een laatste verjaardagsfeest, de herhaaldelijke potjes Rummikub. Dat laatste spel laat de verschuiving mooi zien, van afleiding en luchtigheid die zo noodzakelijk is: ‘En we spelen zoals we dat de voorbije weken dagelijks hebben gedaan, of we proberen het toch, we proberen het heel hard, het lukt haast en ze schenkt me wat thee in, zet koekjes op tafel, de koekjes staan er maar, gewoon zomaar, en intussen maak ik een mooie reeks van opeenvolgende getallen en ik win zelfs nog met mijn verdrukte hersenen en we spelen opnieuw, en ze zegt dat ze zich misselijk voelt, angst, haast denk ik dat het een goed idee kan zijn om haar het volgende rondje te laten winnen, ruzie moet vermeden worden [...]’.
Het verhaal toont het absurde van de wetenschap hoeveel tijd je precies hebt te leven en hoe het voelt als die tijd echt bijna om is (uren). Er is sprake van een glijdende beweging: het vergeten en dan weer weten wat er komt, ertegen vechten, het accepteren, dan weer genieten, daar niet uit weg willen. Liz denkt in alle eerlijkheid terug aan haar jeugd en haar leven daarna, aan wat er moeilijk was of waar kiemen spijt opdoken: ‘[...] en ik denk, ik had wel ietsje grootser en meeslepender willen leven, en ik heb het niet gedaan.’ De dingen die haar niet gelukt zijn: naar een kunstopleiding om zich als schilder verder te ontwikkelen (omdat haar adoptievader het afkeurde), of een band met haar biologische moeder, Marthe, opbouwen.
Liz wordt bijgestaan en verzorgd door Suzzie, haar ex-geliefde waarvoor ze destijds brak met haar echtgenoot en vader van hun zoon Dorian. Hier ontluikt zo nu en dan wat oude liefde, maar tragisch genoeg zijn het niet meer dan fletse afspiegelingen van het verleden. Deze vreemde impasse voor de dood werkt ook bijzonder verwarrend voor Suzzie: ‘[...] ze herhaalt nog maar een keer dat er zeker helemaal niets is, dat ik mij geen zorgen hoef te maken, nee hoor, absoluut niet, ze is ook zeker niet aan het piekeren en nee ze voelt zich heel goed en zelfs ook helemaal niet goed, rampzalig in feite, het is dramatisch slecht, een ramp, een catastrofe, en ze zegt, ik moet even over alles nadenken.’
De laatste dagen van Liz zijn onmogelijk normaal te beleven. Aan de lopende band komen er mensen (gewenst of ongewenst) langs en raakt alles beladen. Ook vindt er een opmerkelijke verandering plaats in de relaties die ze onderhoudt, waarin ze zich lijkt te ontdoen van een façade, van politieke correctheid of zelfs maar empathische zachtheid: ‘En wreed wil ik zijn, ik mag wreed zijn, tegenwoordig, want ik ben het die sterft, ik die sterft terwijl binnenkort misschien niemand meer sterft, tot ze zullen smeken om toch dood te mogen, kortom ik ben het die sterft, niet de anderen zijn het, en zo is hun lot altijd beter dan het mijne [...].’ Zo kan ze op een eerlijke wijze die bot aanvoelt verkondigen dat haar oude vriendin Anke toch niet zal langskomen omdat ze het voor zichzelf altijd te druk laat zijn en dat Filip nu eindelijk eens moet stoppen met zeuren. De vriendin van haar zoon, een influencer die online yoga aanbiedt en enkel Kombucha wenst te drinken, noemt ze ‘Dingske’.
Hoewel het even wat tijd nodig heeft voor je landt in deze roman, door de meanderende stroom waarin allerlei stemmen doorklinken waarvan niet altijd direct wordt geduid van wie die precies zijn, kruipt het verhaal al snel onder je huid. Door de achterwaartse beweging in de tijd worden eerdere scènes gelaagd.
Tegenstrijdigheden komen in elk personage naar voren, wat ze interessant maakt. Zo worden prachtige menselijke nuances geplaatst: bijvoorbeeld een oude stugge buurman die elke dag bloemen uit zijn tuin brengt en aan wie ze na verloop van tijd toch op een bepaalde manier gehecht raakt. Ook in de beslissing om de euthanasie vast te stellen, een wens die controle en kracht brengt, zit een indringende dualiteit: ‘En terwijl Suzzie een dutje doet bel ik in een opwelling nee heel rustig nee toch eerder heel rustig kortom bel ik dus naar dokter Vereecken, en ik heb geluk nee ik heb pech, ik krijg hem direct aan de lijn [...].’ De absurditeit om een dag en zelfs de tijd van sterven af te spreken, de wetenschap nog maar een week te leven, wordt hier wonderschoon verbeeld. Een week is een tedere roman over de mysterieuze impasse tussen leven en doodgaan, over afscheid nemen en met een zeldzame helderheid het leven overzien dat is geweest.
Reactie plaatsen
Reacties