Femke Brockhus

Hoe verwoord je de angst, machteloosheid en het verdriet die de mens kan voelen wanneer de verwoestende inmenging van de mens in de natuur wordt aanschouwd? In associatieve beelden toont Sara Eelen in haar tweede dichtbundel Kratermond de kwetsbare dynamiek tussen de mens en diverse weerloze dier- en plantensoorten. Dat de mens daar zelf óók weerloos van lijkt te worden, lijkt een belangrijk motief in deze bundel, waarin de verteller (vrouw) en haar partner (man) zich telkens opnieuw verhouden tot de natuur, in verwondering, in zorgen, maar ook in de kracht van onvermijdelijk nieuw leven.
In de verhouding die de mens heeft tot zijn huis, vindt Eelen een rijke voedingsbodem. Of dit nu een ouderlijk huis is, een eigen woning, het stukje natuur rondom dat huis of de gehele aardbol: het gaat om de grip die je hebt om de wereld om je heen. In haar eerste bundel Het nodige breken (2022), gaat het om de intiemste leefruimte: het huis van opgroeien en hoe moeders daarin begeleiden, in talloze herinneringen die, naarmate de tijd verstrijkt en het kind op een zeker moment zélf een moederrol vervult, interessante inzichten opleveren.
In het onschuldig klinkende gedicht getiteld ‘Nooit meer Capri-Sun’ wordt bijvoorbeeld gesteld: ‘Wachten op het licht is als wachten op de waarheid/je kan je ogen er wel voor sluiten/maar het valt over je/en te lange blootstelling kan branden/laat patronen achter op je netvlies.’ Wat een kind in een waas kan overkomen, wordt met een volwassen blik scherp gezien. In de herinneringen lijkt aan waarheidsvinding te worden gedaan. Uit kinderlijke onschuld komt een onwetendheid voort, het niet helder zien of begrijpen, dingen die als geheimen voorkomen, wat in contrast staat met de ‘volwassen’ waarheid. Daar gaat een zekere dreiging vanuit: ‘eerst ruw toen zacht dan bang, de leugen/naast een replica van de waarheid./Een leek zou het verschil niet zien.’ Zo lijkt er in elke jeugd, in elk gezin, een groot verdriet op de loer te liggen. Pijn uit je jeugd zwijgzaam met je meedragen, lijkt tekenend: ‘gesprekken zijn als bijensteken’.
De dreiging en de sterk melancholische sfeer uit haar eerste bundel zet Eelen opnieuw neer in Kratermond. Hier lijkt het niet zozeer te gaan om de verhouding die de mens heeft met zijn jeugd en zijn thuis, maar met de natuur. Klimaatrouw en zijn doorwerking in menselijke relaties staan hier centraal. De natuur wordt voortdurend getoond in haar vergankelijkheid: ‘Het landschap draagt vele namen, maar niets beklijft, niets blijft/omdat het landschap alweer verandert/uitgekleed in windstreken, seizoenen, laaghangende wolken nu.’ De natuur is niet enkel zelf verantwoordelijk voor haar transformaties, de mens heeft hier een indringende invloed op, verstoort de boel: ‘alleen stilte hier, mosgroen, struikgewas/in de vorm van een muur./Er is altijd wel iemand die de steen zal omdraaien/het mierennest ontbloot.’
In Kratermond raken mens en natuur met elkaar verweven, gaan in elkaar over: ‘Het stollen van magma tot basalt, over de oceaanbodem/de dieprode bedsprei tot over je oren/gebergten vormen zich onder water. Midoceanische ruggen/buigen over de onderkorst, jouw rug. De riftschouders bewegen omhoog door de warmte, jouw warmte –/dit hemellichaam stolt’. Hier gaat de vraag vanuit of we, wanneer we de natuur zo dichtbij ons zouden voelen en ten diepste bewust zijn van ons samenleven, er dan beter voor zouden zorgen. De natuur op deze manier een stem geven, is een mechanisme dat we vaker zien in literatuur waarin klimaatrouw centraal staat.
Deze bundel leest als een aanklacht: ‘dit landschap is bij knieval weggeveegd’ en ‘je eerde geen moeder, geen aarde/maakte schroot van haar oude schoot.’ Daarbij toont Eelen het kwalijke mechanisme van het wachten op elkaar voor een oplossing, een andere omgang met onze omgeving, die daardoor maar niet wezenlijk tot stand komt: ‘- doet het er nog toe wie als eerste zijn nagels toonde?/Onder de randen is zwarte aarde opgehoopt/micrometeorieten/microplastics/micromanie’.
Het wringt bij de verteller wanneer er sprake is van een onvermijdelijkheid, problemen zien plaatsnemen en niks doen, een gevoel dat de mens nu eenmaal doet wat hij altijd heeft gedaan: ‘Hoe wij altijd in beweging, in beweging altijd zijn./Hoe wij altijd verder/verder in de diepte, langs de kustlijn, langs de monding/de zee in, de zee zijn uitgelopen./Alsof het allemaal van ons is/leeg is.’ De machteloosheid lijkt compleet als wordt gesteld: ‘handen op de ramen/als aanraking/de buitenwereld dampt/We kozen dit leven om wat we niet kozen/kozen dit leven eigenlijk nauwelijks/een keuze maken is een tergend traag proces/iets van niets een menigte’.
Te weinig doen, terwijl er te veel gebeurt, dat is de slotsom. Misschien niet zozeer uit niet willen, maar uit niet kunnen. Zo weet Sara Eelen precies haar vinger op de beurse plek van deze tijd te leggen:
Er was oorlog, langs alle kanten/een bosbrand die niet doven wilde, een vrouw/werd aan de haren getrokken, een wetenschapper in stukken gezaagd/zwaluwen vielen uit de lucht, de hitte, protesten om al dit onrecht/legden je lam vandaag. Je hebt de pagina van de krant niet omgeslagen/trok de gordijnen dicht [...].
De mens toont zich als een vat tegenstrijdigheden, zoals wanneer er wordt beschreven dat er door het drukke verkeer gehaast wordt om op tijd bij een ochtendklas mindfulness te komen: ‘Een nieuwe yogahouding geleerd om/efficiënter te huilen [...]’.
Van Kratermond gaat een verzengende kracht uit, het voelt aards en menselijk, taal en natuur worden dicht bij elkaar gebracht. De bundel is erg visueel (Eelen is ook videomaker) en staat bol van ongenoegen, urgentie maar ook van verschillende pijnpunten. Naast de verstoorde relatie tussen mens en natuur, worden ook migratieproblematiek en patriarchale structuren (‘Vrouw zijn in een wereld waarin verdonkeremanen/staat voor wat je achterhoudt. Niet voor wat komt bloot te liggen.’) kritisch belicht, wat de bundel de leeservaring van een koortsdroom geeft. Soms voelt het als vol en zwaar.
Het is daarom fijn dat Eelen de inhoud wat lucht geeft, wanneer ze als verlichting van het probleem de natuur meer ruimte geeft: ‘Uit dit beeld moet je een voor een de dingen weghalen/de oefening herhalen zonder dat je zelf in beeld blijft staan/de oefening herhalen tot er weer plaats is voor ongegronde zaden/een bonte specht vliegt over/en niemand wijst hem aan.’ De mens mag zich kleiner opstellen en hoopvol zijn. Een nieuw leven dient zich aan, en hopelijk daarmee een nieuwe relatie tussen mens en natuur: ‘Ergens weet ik dat de leegte in mij altijd jouw vorm heeft gehad’.
Reactie plaatsen
Reacties