Femke Brockhus

‘[...] geen rouwbrieven of rosbief’ wenst de vader van de verteller wanneer hij zal overlijden. In de vijfde bundel van Tom Van de Voorde, De elementen, wordt in het eerste deel ‘Familiealbum’ stevig ingezet op vergankelijkheid. Wanneer je met de dood bezig bent, komt dat met een heel eigen perspectief, bijvoorbeeld dat je een tros druiven plots ziet als ‘opgebaard in een papieren mand’. Met de sterfelijkheid van een ouder komt ook de herkomstvraag: wat krijgt een kind aan belangrijke herinneringen tijdens de opvoeding mee en middels de stamboom overgeërfd? Zoals de overgrootvader van vaderszijde van de verteller ‘Hij viel op zijn 82ste dronken van zijn fiets/en liet voor een paar generaties schaamte achter.’
Niet alleen loopt de verteller voor zijn gevoel achter de feiten aan wat betreft zijn vader en overgrootvader, maar ook in zijn eigen vaderrol blijkt die sensatie een rol te spelen: ‘We worden wakker, ontbijten, kleden ons aan/en proberen elkaar niet op te jagen/Gewoon op tijd klaar zijn en dan vertrekken [...] Als ze te snel gaat kan ik niet volgen’. Zo wordt er in De elementen ingezoomd op van alles in de omgeving dat bepalend is of is geweest, invloeden die vormen. Dat gaat veelal gepaard met gebeurtenissen die zeer doen (‘Lijstje over afscheid nemen’).
In het gedicht ‘Strandende voornemens’ vangt Tom Van de Voorde de paradoxale, menselijke neiging om de dingen met terugwerkende kracht anders te doen, op scherpe wijze: ‘Was ik zeker/van wat er zou gebeuren/dan zocht ik/wellicht iets anders/of hield ik er/misschien mee op/maar als ik/het nu zou doen/dan kwam ik er/beslist op terug.’ Het proces van de jeugd, het volwassen worden, lijkt hierbij extra beladen omdat hier veel ontwikkeling plaatsvindt. Deze fase, over het groeien zonder al te veel bewustzijn, vangt de auteur in klare, trefzekere taal: ‘Soms telden we klokslagen/maten de stilte ertussen/dachten te weten hoe snel/we zouden groeien/zonder te moeten denken/aan wat we achterlieten’.
Zo is er voortdurend een tweeslachtigheid terug te vinden in deze bundel: gebeurtenissen zijn zowel verdrietig als gelukkig, doen zeer én leveren wijsheid of inzicht op. Er is een scheiding (‘Maar je zit met de tegenpartij/rond een tafel en hoort aan/hoeveel borden je hebt’), een heftig nieuwsbericht, het luisteren naar een stuk van Brahms, een supermarktbezoek, een verhuizing en een bergbeklimming.
Deze laatste tocht door de natuur waaiert uit in meerdere korte gedichten (een hele afdeling), waarin langzaamaan meer dreiging sluipt, als de omgeving van rustig naar catastrofaal beweegt (‘Een ogenblik beeld ik me in/hoe een meer erbij ligt/als plotsklaps op het water/dikke klompen lava vallen/kringsgewijs als hagel/vuurzwart schommelend/naast een ingeslapen roeischuit’). Deze gevaarlijke roering van de natuur vertaalt zich naar innerlijke onrust: ‘het koude inzicht/hoe wij steeds iets zoeken/buiten onszelf’. Het landschap spiegelt de ziel, zoals we vaker in literatuur zien, en komt hier uit op het zoeken naar een ruimte voor zichzelf, ‘een soort ruimte/om te vergeestelijken/ondanks een lichaam/het zelf toe te staan/koudweg te bestaan’. Een ware geestestoestand in rust zou zich manifesteren wanneer het lichaam zijn plek heeft gevonden en eigenlijk niets meer hoeft dan enkel te zijn.
Beweging is chaos en dat is precies wat de mens voortdurend doet: zich ontwikkelen, van het een naar het ander bewegen. Het samenvallen met de natuur, die zoveel rustiger en ‘gegrond’ lijkt, waarin de dingen dan wel veranderen maar langzaam en zonder keuzestress of spijt, is een verlangen dat Van de Voorde invoelend laat doorklinken in deze bundel. De meer beladen, gelaagde gedichten steken soms wat af tegen de wat simpelere beelden (‘boven in een appelboom/op een kruk/of kleine ladder/bijna in bloesem’), die soms door hun titel (in het geval van het vorige citaat ‘Vallen en sterven’) toch een zweem van nieuwsgierigheid achterlaten.
Er gaat een troost uit van de gedachte dat dat samenvallen eigenlijk de ultieme en onafkeerbare richting van ontwikkelen is: ‘[...] synchroon te zijn/aan een natuurlijk ritme/niet meer te zijn/dan een handeling/in stamverband’. Het is menseigen om betekenis te verlenen aan bepaalde momenten, oorzaak en gevolg aan te wijzen, in wezen constant in beweging te zijn om bij een innerlijke rust uit te komen. Maar het doorvoelen van die ontwikkeling, met al zijn melancholie en ongemak, met al het afscheid en de overgave aan het onbekende, zo laat De elementen in treffende beelden zien, maakt het leven juist de moeite waard.
Reactie plaatsen
Reacties