Lars Bernaerts

Het proza van Harry Vaandrager demonstreert de kunst van het nee zeggen als geen ander. Sinds zijn romandebuut Aan barrels (2011), dat opent met een reeks nee’s, specialiseert hij zich in de opvoering van leugenachtige vertellers die een zwart, absurdistisch wereldbeeld schilderen. De compacte romans Ik wordt (2018) en Wanen en woorden (2019) hameren zich zo met een dreunende stijl en sinistere humor een weg in het lezersgeheugen.
Nee zeggen doen zijn personages om te beginnen door hun woede en walging te etaleren: ‘Het is niet anders, ik moet tot de uiterste grens van mijn woede gaan. De woede is mijn trouwste metgezel zeg ik u, meneer. Alleen een mens in opstand is mens. De rest is paljasserij.’ Aan het woord is hier de vader van Pauline in Vaandragers roman Spuugzat (2024). Drie maanden voordien werd zijn dochter verkracht door een achterneef. Zoals haar vader zijn ook de anderen uit haar omgeving verbolgen, haatdragend en op wraak belust. Ze gaan zich te buiten aan negativiteit. De moeder beklaagt zich over haar man en noemt Paulines vriend een nietsnut. De broer mist zijn steeds afweziger wordende zus Pauline, terwijl hij zijn andere zus en vader onuitstaanbaar begint te vinden. De psychologe, die Pauline al op haar dertiende heeft behandeld voor faalangst, slaagt er maar niet in het meisje te doorgronden. De roman ontsluiert de wandaden, personages en relaties niet, noch vertelt hij een verhaal in klassieke zin. Van de geografische, sociale of fysieke ruimtes waar de vertellers opgroeien of zich ophouden, krijgen we zo goed als niets te zien en de gebeurtenissen zijn beperkt tot flarden in de malende monologen waarmee de vertellers aan het woord komen.
Het theatrale karakter dat de roman door die reeks monologen heeft, kondigt hij al aan met een lijst dramatis personae en een voorwoord aan de lezer. De roman dient zich aan als een wraaktragedie. Die analogie zit ook in de opbouw van vijf hoofdstukken of bedrijven. Het eerste hoofdstuk voert respectievelijk de vader, de zus, de moeder, de vriend, de vriendin, de psychologe en de broer ten tonele, zo men wil het ‘koor’ dat de eigenlijke tragedie becommentarieert en de leidende emoties ervan uitdrukt. Een na een spuwen ze hun gal in monologen gericht tot een schrijver die aan een roman werkt. In hoofdstuk twee neemt Pauline het woord. Hoofdstuk vier speelt zich drie jaar later af en keert terug naar het koor van mensen omtrent Pauline, die ten slotte nog het laatste hoofdstuk vertelt.
In het middendeel doorbreekt de schrijver zijn zwijgzaamheid en heft zelf een klaagzang aan over de wereld en zijn personages. Aan hen heeft hij een hekel omdat ze een afgezaagde visie op het leven hebben: ‘de wereld is kut, het leven klote en de mens deugt niet. Dat is het wel zo’n beetje. Gedachten van havermoutpap.’ In de brieven van zijn uitgever keert die kritiek terug. Met veel metafictionele ironie wordt het manuscript van de schrijver daarin afgewezen want ‘je weinige lezers weten nu langzamerhand wel dat de wereld geen pretpark is, dat de mens een roofdier is en het leven verre van een feest. Geef toe, dit zijn toch bejaarde ideeën.’ De uitgever schildert de schrijver af als iemand die telkens hetzelfde naargeestige boek schrijft. De brieven knipogen zo naar de schrijver Vaandrager en de uitgever Kris Latoir, die in het dankwoord overigens om zijn ‘lef en loyaliteit’ geprezen wordt. (Ook de ‘achterneef’ is zo’n knipoog: Harry Vaandrager is de achterneef van de beroemde auteur Cornelis Bastiaan Vaandrager.) De fictieve uitgever van Spuugzat verlangt naar lichtheid en geeft het uitgeven uiteindelijk helemaal op, zoals alle personages in dit boek opgeven wat hen definieert. Op die manier is het duidelijk dat het boek afstevent op het zwijgen en de dood.
De woede verwoord
De analogie met de tragedie houdt op wanneer we de gebeurtenissen beschouwen, want die zijn minimaal. Zo heeft het boek meer van absurdistisch theater dan van de klassieke tragedie. Als we het aan de moeder van Pauline vragen, dan is het leven sowieso een tragedie, waarvan je in het beste geval nog een komedie kan maken. Dat moet dan wel een cynische komedie zijn. Wat in de roman telt, is namelijk de affectieve grondtoon van de vertelling. Met uiteenlopende beelden en in allerlei bewoordingen drukken de vertellers hun woede, walging, eenzaamheid en angst uit: ‘Hij is vastgenageld aan zijn woede zoals Jezus Christus aan het kruis’, klinkt het bijvoorbeeld, of ‘Het is een woede die onbeschaamd boeren en scheten laat en dan ook nog voortdurend foute grappen tapt.’ Ze wijzen de wereld af, keren zich af van de samenleving en kunnen zelfs zichzelf niet uitstaan. De vader is ‘nooit geboeid geweest door maatschappelijke kwesties’, Pauline zegt nee tegen alles en verlangt naar de dood, de schrijver is ‘tegen de stompzinnigheid, tegen de werkelijkheid, tegen voorgelogen waarheden, tegen zingevende verklaringen’. Voor positieve gevoelens is er in dit romanuniversum geen plaats, tenzij in een onbestemd verleden. De zus herinnert zich dat Pauline vroeger een en al vrolijkheid was en aan het einde van de roman roept Paulines vriendin een zinnelijke herinnering op aan een vrijpartij.
In de consequent afwerende houding van de personages zit het vitale nihilisme van de roman. Het maakt de roman lezenswaardig en paradoxaal actueel. In een hedendaagse samenleving die mensen in de pas dwingt met bureaucratie, surveillantie en algoritmes, is de vraag immers uiterst relevant: hoe zeg je nee, wat betekent het om niet mee te doen, hoe ontkom je aan de opgedrongen lichtheid en aan de morele consensus? Spuugzat geeft géén antwoord op die vragen en kaart voor alle duidelijkheid de actualiteit buiten het boek niet expliciet aan, maar de roman verbeeldt de mogelijkheid van onttrekking en verzet. Vaandrager sluit daarmee aan bij een clubje denkers en schrijvers die het potentieel van negativiteit en de zinloosheid van het bestaan aankaarten zoals de in de roman genoemde Beckett, Brakman, Cioran, Céline en Schopenhauer. Pauline verwoordt de houding krachtig in haar monoloog wanneer ze ‘volmondig nee’ zegt tegen ‘de onzalige moraal’ en ‘elk voorgezegd heil’, maar ook de andere vertellers zetten zich tegen alles af. Op een manier die vandaag uit de mode is, laten ze de keerzijde zien van voorgeschreven optimisme en gedwongen vrolijkheid. De psychologe zegt: ‘Vrees dat we vroeg of laat rechtstreeks afstevenen op een tijdperk waarin Schopenhauer levenslang krijgt, Cioran gevierendeeld wordt en Céline opgehangen.’ Het is een gezelschap waar je op het eerste gezicht niet vrolijk van wordt, maar dat de verdienste heeft de lezer uit een bedrieglijk comfort te halen. Het mag duidelijk zijn dat Spuugzat zo vanaf de titel tot de blurb de donkere ideeën opstapelt. Die herhaling past bij de conditie van de vertellers, al zou de stijl ook voor zichzelf kunnen spreken en de woede en walging opvoeren zonder dat de vertellers die telkens benoemen. In Wanen en woorden liet Vaandrager de razernij zo nog meer uit de retoriek en syntaxis spreken.
Hoe consistent de gevoelswereld van de personages ook is, als vertellers zijn ze inconsequent. Ze zijn openlijk onbetrouwbaar: dat waan en werkelijkheid samenvloeien in hun woorden, geven ze zelf aan: ‘Moet volmondig erkennen een en ander ietwat verwrongen te hebben. Wat ik zojuist opdiste strookt niet geheel met de werkelijkheid’, bekent de schrijver. In deze roman is vertekening dus de regel, zoals de ondertitel ‘’n anamorfose’ al aangeeft. Een ‘anamorfose’ is een vervorming die vanuit een welbepaald perspectief of in een bepaald type spiegel een ‘juist’ beeld geeft. Daarnaast is een anamorfose een drogbeeld. De beide betekenissen zijn hier relevant en sluiten aan bij andere beelden in de roman, zoals de droom, de verkrachting en de perversiteit. ‘Schrijven is een perversiteit’, stelt de schrijver aan het einde van het hoofdstuk met die titel. Het Latijnse ‘pervertere’ is verdraaien, vervormen en ook te gronde richten. In het Nederlands heeft de perversiteit een seksuele connotatie, waardoor het beeld dicht komt te staan bij dat van de verkrachting. Inderdaad, de verkrachting van Pauline kan als een metafoor gelezen worden voor de duivelse en gewelddadige vervorming van de werkelijkheid in de literatuur.
Vele stemmen in één
Het is verleidelijk om over de vertellers te spreken als groep, alsof ze niet van elkaar te onderscheiden zijn. Niet alleen hun levensgevoel hebben ze gemeen, ze spreken ook met dezelfde tongval. Hun stijl is drammerig, geestig en aanstekelijk, soms grotesk. Voor de aparte stijl moet je dit boek dan ook absoluut lezen. De vele herhalingen van dezelfde gedachte in andere woorden zijn vindingrijk en scherpzinnig. Met al dan niet vervormde zegswijzen en tegendraadse algemene wijsheden brengen de vertellers de ingedommelde taal én het vastgeroeste denken in beweging: ‘Woede, het is een deur geschilderd op de muur van een gevangeniscel’ poneert de vader, en de psychologe beweert: ‘een mens heeft een boel ongeluk nodig om een beetje gelukkig te zijn. Ja het is zo, wij mensen zitten nu eenmaal ingekapseld in een tjokvol weefsel van paradoxen.’ De stijl past bij het streven, dat het personage van de schrijver verwoordt, naar een taal die ‘poten uitdraait, ontwortelt en treitert, die de stompzinnigheid ontmant’. In stilistische details, zoals moedwillige spelfouten (‘overpijnzingen’) en de frequente weglating van het subject in de zin, is de taal fijn afgestemd op de thematiek. De tautologische stijl vestigt de aandacht voorts op de taal zelf. De taal doet er meer toe dan het verhaal, en meer nog dan de taal is het zwijgen het doel van het spreken. Daarvan getuigt vooral Paulines zwijgzaamheid, die ze aan het einde vanuit het dodenrijk nog even doorbreekt.
Bij alle zwartgalligheid en diabolische beeldspraak valt er door die stijl bovendien best wel te lachen. Naast de zwarte humor en de metafictionele ironie die ik al vermeldde, zorgen de woordspelingen, intertekstuele allusies en groteske overdrijvingen voor humor. Ook op dat vlak zijn de vertellers elkaars gelijke. Dat ze zo sterk overeenkomen en zelfs in elkaar overvloeien, doet vermoeden dat de vertellers afsplitsingen zijn van dezelfde instantie. In de loop van de roman nemen de gelijkenissen toe. Ze wijzen in de richting van de schrijver. Zoals de schrijver luistert de psychologe bijvoorbeeld naar de ‘wanen en woorden’ van de andere personages en denkt ze erover een roman te schrijven ‘louter en alleen gedragen en geschraagd door ritme’. De broer, Pauline en zelfs de achterneef willen ook een boek schrijven. Zelf oppert de schrijver dat hij oplost in zijn personages. Ook daarin zit de vertekening die Spuugzat kenmerkt. Dit is geen literatuur die gemakzuchtig realisme biedt noch een roman die een hedendaagse engagement omarmt, wel een verfrissend ongemakkelijke vervorming en, na de vorige romans van Vaandrager, opnieuw een wervelend woordbraaksel.
Reactie plaatsen
Reacties