Hoe word ik een drijvend huis. Over 'Nachtouders' van Saskia de Coster

Liesbeth D'Hoker

Als ik besef dat ik het geduld dat ik als leraar voor mijn leerlingen kan opbrengen, niet vind voor mijn eigen kinderen.#nachtouders

Als ik merk hoe ik mijn eigen onzekerheden, perfectionisme en angst overzet op mijn kinderen.#nachtouders

Aan de lancering van Saskia de Costers nieuwe roman Nachtouders ging een heuse hashtagcampagne vooraf: 'Ik ben een #nachtouder – who is with me?’ twittert De Coster. Haar uitgeverij Das Mag, die sterk inzet op de promotie van zijn auteurs, verspreidt getuigenissen van bekende koppen over hun falende ouderschap en koppelt er een oproep tot een eigen mea culpa aan vast. We kunnen niet om het belang van identificatie in de receptie van cultuur heen, dat heeft Das Mag goed begrepen. Zou De Coster zich in haar tiende worp schaamteloos overgeven aan emo-fictie van de ploetermoeder, de zuchten waar radeloze mama’s een blog mee vullen? Met mensen die net een kind kregen, weet je het immers nooit.

              In Nachtouders maken hoofdpersonage Saskia en haar lief Juli samen met hun eenjarig zoontje Saul een reis naar Canada, thuisbasis van Karl Olsen, hartsvriend van Saskia en donor van Saul, om er een roadtrip te maken van Victoria naar Alaska. Voor ze aan hun tocht beginnen, lassen ze een korte tussenstop in op het hippie-eiland Portes aan de westkust van Canada, waar Karl is opgegroeid en zijn familie nog steeds woont. Wat lijkt van start te gaan als een journalistiek reisverhaal transformeert tot een donkere, persoonlijke tocht. In Nachtouders wisselt De Coster af tussen reisverslag, schriften gevuld met flashbacks en introspectie en dialogen tussen Saskia en Juli. Naarmate de stiltes in deze nachtelijke gesprekken aanzwellen en de schriften steeds dichter bevolkt worden door duisternis en demonen, neemt het aandeel van het reisverslag af.

              Nachtouders vertelt een autobiografisch geïnspireerd verhaal, al is de hoofdfiguur Saskia duidelijk een personage, dat geeft de auteur letterlijk aan door Virginia-Woolfgewijs de knipjes in haar constructie uit te lichten: ‘Kijk, hier val ik in de plooi van papier en ik kruip eruit als derde persoon.’ De reis van de personages in Nachtouders is bovenal metaforisch, protagonist Saskia komt op het einde van het verhaal los van haar oude huid, van de constructie van een zelf dat gestut is door leugens en vluchtreflexen en waar een kind moeilijk in te passen leek: ‘Lieve Saul, eindelijk kruip ik uit de derde persoon.’ Ook Saul, antagonist zo je wil, evolueert van hulpeloos hoopje babyvlees naar een persoon die zich door middel van taal manifesteert. Met zijn eerste woordje ‘woe tau’ (water) haalt hij hen na veertig dagen – het archetypische getal voor de duur van een beproeving – van het eiland af en laat het leven weer vloeien.

Identificatie

Ondanks de fluïditeit van identiteit hebben we allemaal een beeld van onszelf met eigenschappen en keuzes die daar al dan niet in passen. Geen haar op Saskia’s hoofd overwoog het moederschap, tot die grote liefde Juli met zwangerschapswens in de deurpost postvatte en ze weifelend – deels gesterkt door het motto uit Lindgrens Pippi Langkous: ‘Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk wel dat ik het kan’ – besluit te springen. Er is de onderhuids aanwezige twijfel maar ook de zichtbare trots bij de geboorte van Saul. Een ik-kan-dat-ook-gevoel verbonden met de hoop op bevestigende goedkeuring van haar eigen ouders. Het ontbreekt Saskia evenmin aan zorgzaamheid voor zowel haar partner als haar zoontje Saul, en toch neemt het niet weg dat Saskia zich moeilijk met de rol van moeder kan identificeren.

              Hoeft dat een probleem te zijn? De hele identiteitsfocus is politiek en maatschappelijk ambigu, en we zijn vandaag toch voorbij een monolithische en statische vorm van identificatie? Al lijken we van de fixatie op dat moederschap duidelijk nog niet verlost. Hoewel niet langer monolithisch – er bestaan oneindig veel soorten moeders die ook in Nachtouders de revue passeren – behelst het moederschap toch iets statisch: eens een moeder, altijd een moeder.

              Prima zo voor moeders die hun hele identiteit hierop baseren en in extreme gevallen hun kinderen zo lang mogelijk kinderlijk willen houden, oppermoeder Molly is zo’n type. Zo voedt ze haar elfjarige kleinzoon nog steeds puree met een lepel omdat het zijn lievelingseten is. Excessen van een dergelijk ontspoord moederschap worden schouderophalend met de mantel der liefde bedekt, maar een moeder die worstelt met haar identiteit, dat is schandalig.

              Het traditionele discours is nog steeds het meest toonaangevend. Een moeder staat voor continuïteit (een nageslacht baren) en stabiliteit (zorg). Daar houdt het ongeveer op. Het is opvallend hoe weinig dissonante stemmen hier doorklinken. Een kritische bijstelling van dergelijke enge rolpatronen is dan ook bijzonder welkom. Saskia stikt in andermans roze wolken, gaat gebukt onder de trots van de moeder-moeders die eindeloos palaveren over de krachttoer die hun lichaam neergezet heeft door een kind te baren, en zwelgt in uitspraken van de leden van de moedersekte, enzovoort. De vanzelfsprekendheid waarmee andere moeders het voorgedaan hebben, vergezeld van de vracht ‘goeie raad’ voeden enkel haar onzekerheid en ontlokken paniekreacties: ‘Als iemand haar zegt: geen paniek, dan hoort ze de negatie niet.’

              Binnen de context van winnaars, dagelijks, onophoudelijk, elke dag opnieuw, moet Saskia op zoek naar een antwoord op de beklemming die haar nieuwe rol met zich brengt. Het besef dat dit haar leven is, dat ze vanaf nu alles met elkaar delen stemt haar radeloos: ‘Wie heeft ooit beweerd dat kinderen je sterker maken?’ En wat aan te vangen met het gevoel dat ze met het kind erbij toch vooral veel is verloren?

Falen

Nachtouders is de zoektocht naar een verhaal voor de moeder die niet baart, de vogel in het nest die geen ei legt. Ze heeft geen biologische relatie met haar kind en ze wordt bovendien geconfronteerd met al die ingesleten moeder-de-vrouw-verwachtingen. Saskia leeft continu met het gevoel dat ze faalt, wat ze overal bevestigd ziet:

 

‘Stop!’ Juli is razendsnel opgesprongen, alsof een schim haar lichaam voor is. Saul, op het punt zijn vingertjes als noten te kraken, slingert al aan het sterke touw van Karls arm in de lucht. De alerte biologische ouders. Het kopje koffie nog op weg naar mijn mond.

 

Op voorhand twijfelend over de nieuwe constellatie had ze tijdens de zwangerschap voor zichzelf een rol bedacht. Ze zou haar lichaam inzetten als trooster en in-slaap-susser, begrippen die ze met haar fantasie inkleurt tot een klein tafereel – weliswaar geheel overbodig.

 Naast een gevoel van mislukking, speelt ook het schuldbesef een belangrijke rol. De Saskia die geen kinderen wilde gaat uiteindelijk toch overstag voor de liefde, maar wel slechts gedeeltelijk. Er is ook nog de halve Saskia die troost zoekt in de armen van een ander, de Saskia die opluchting voelt als een zwangerschapspoging mislukt:

 

Het verdriet dat Juli en Saskia begroeven in de duinen, samen met de bebloede schort die Juli droeg tijdens de curettage en samen met de naam die ze hadden bedacht voor de kleine farao, Horus. En diep daaronder Saskia’s geheim dat haar ziek maakte van zelfverwijt – de opluchting.

 

De passages uit de schriften geven inzicht in de intieme worsteling. Uiteindelijk voelt ze zich in twee helften gespleten: een schrijver met gezwollen ego en rebel Saskia versus geliefde kwetsbare stille Saskia. Verder voelt ze zich ook ontheemd, gezien ze met geen enkele helft samenvalt. De relatie met Juli waar ze jubelend op terugblikt om zijn vrolijke gekte en grote vanzelfsprekendheid staat onder druk: ‘Nu was er die scheur, een ijsschots die afbrak en het ijskoude water waarin ik ging vallen, snakkend naar adem.’

              Saskia’s identiteit dreigt helemaal te verkruimelen. In de ijdele hoop dat een vakantie alles zal oplossen, trekken ze weg uit de verstikking van ‘veranda Vlaanderen’ naar een hippie-enclave in het land van de vrijheid:

 

Hier in het aardse paradijs zullen we opnieuw beginnen, Juli en ik. Wij zijn twee Eva’s dus het kan niet fout lopen. Ik wil bij haar zijn, zo eenvoudig is het.

 

Of niet? De vervreemding tussen de geliefden, de twijfels, het schuldgevoel en de affaire van Saskia laten ze niet zomaar achter. Ook op reis denkt ze steeds aan later, waar alles weer evenwichtig wordt. Het nu is voor haar te beklemmend – ‘Demonen leven altijd in de tegenwoordige tijd’ – en ze zwemt doodvermoeid tegen de stroom in. Niet in positief-weerbarstige zin, zoals ze haar identiteit als lesbienne interpreteert: ‘Geaardheid kan een keuze zijn, gelooft ze steeds meer. Tegen ingesleten structuren.’ Positiviteit geworteld in negatie: een keuze tegen het machtssysteem, tegen het patriarchaat, tegen vrouwen die willen behagen of zich overdreven uitsloven.

              Het zijn allemaal keuzes die ze maakt waardoor ze uit het ouderlijk nest viel. In Nachtouders blaast het eigen moederschap dit oud verdriet en bijbehorend onbegrip om het feit dat haar ouders niet in staat zijn hun kind boven de eigen principes te plaatsen verder op. Saskia stuit voortdurend op de onwrikbaarheid van haar eigen principes, met een kind blijkt een keuze ‘tegen ingesleten structuren’ uit te draaien op een continue strijd, die ze in haar beleving alleen moet voeren. De komst van een kind drijft immers een wig in de vertrouwde twee-eenheid ‘wij’: ‘Wij zijn geen concurrenten, het is geen wedstrijd met als hoofdprijs zijn aandacht en liefde.’

Kinderen van de kunst

Dag twee op Canadese bodem: de ‘dikes’ maken samen met Karl de oversteek naar het paradijselijke hippie-eiland van zijn jeugd. Bij de hippiegemeenschap die zichzelf de Olsen community noemt, geldt de stelregel dat iedereen welkom is, al blijkt deze alternatieve samenleving behoorlijk geïnstitutionaliseerd. De Olsens hebben hun eigen vaste patronen, en hun dominante waarden voelen aan als doctrines. Zich duidelijk bewust van haar toeristische Human Zoo-blik (‘Zo komen wij hier eens kijken, alsof de natuur onder de indruk zou zijn van twee vrouwen en een kind.’) blijft Saskia een buitenstaander, terwijl Juli in sneltempo integreert en algauw de hele filosofie van het eiland ademt. Naast een gebrekkige communicatie voedt ook dit verschil in houding het onbegrip tussen de twee: Juli brengt haar dagen surfend met Tammy door, Saskia verschanst zich in een schrijfhok in het woud en Saul, die pendelt tussen de twee.

              Ook Karl, het leven op het eiland ontgroeid en niet meer in staat er te aarden, trekt zich steeds vaker terug in zijn eigen wereld. De personages Saskia en Karl spiegelen elkaar, ze hebben allebei een getroebleerde relatie met hun familieleden, rekeningen die nog openstaan, zijn zoekend net als kinderen die vallen, wankelen, proberen en mislukken. In haar reisverslag noteert Saskia over Karl: ‘Als een kleuter zit hij ongeduldig tegen de tafelpoot te schoppen De hele tafel schudt mee. Deze man loopt tegen de vijftig. Nog steeds zoekt een wild dier zijn weg uit hem.’ Ook bij zichzelf herkent ze nog steeds het kinderlijk onaffe: als ze bericht over het gevoel zich niet begrepen te voelen, legt ze het verband met haar zoon: ‘Als peuter spartelen en watertrappelen door de dagen omdat niemand je verstaat.’ Iets gelijkaardigs gebeurt in de beschrijving van haar schrijverschap waarin ze het kinderlijk genot van het aftasten van grenzen herkent. Met haar verhalen wil ze mensen aan een reeks tests onderwerpen, vergelijkbaar met het kind dat steeds opnieuw zijn lepel op de grond keilt en kijkt of en hoe vaak iemand hem weer opraapt.

              Karl en Saskia zijn allebei kunstenaar en hebben daaraan hun ontmoeting en vriendschap te danken. In een van de vele flashbacks getuigt Saskia van haar vriendschapscrush tijdens haar schrijversresidentie in zijn gothic house waar ooit een fundamentalistische sekte leefde die alle negatieve invloeden van buitenaf wilde weren en er hun kinderen gevangen hield. Die laatste bijzonderheid doet een beetje te kijk-eens-hoe-symbolisch aan omdat De Coster er verder niets mee doet, maar hoe mooi is de aandacht die ze geeft aan de overweldigende ervaring van diepe en intense vriendschap, die los van de duur een mensenleven kan inkleuren. Heel direct in dit geval, bij de keuze van de donor, want donorschap met een bekende donor dwingt het concept familie te herdenken: waar de relatie met eigen bloedverwanten bij Saskia, bij Karl, en voor een stuk ook bij Juli, vooral dan inzake wereldbeeld moeilijk is, gaat het hier om een positieve keuze: wij zijn nu familie.

              ‘Om gezond te zijn moet je ver van het eiland blijven’, merkt de broer van Karl quasi terloops op; zowel Saskia als Karl vallen er ten prooi aan isolement, uitsluiting, vervreemding en verwarring. In die grondeloze eenzaamheid ligt de kern van hun vriendschap, ze beloven elkaar om die plek waar iedereen alleen is van elkaar te respecteren en te beschermen. De Coster citeert er Rainer Maria Rilke: ‘Dit vind ik de meest hoogstaande taak van een verbintenis tussen twee mensen: dat elk de eenzaamheid van de ander beschermt.’

Van het eiland

Ieder trekt zich terug op zijn eigen eiland, de situatie op Portes wordt steeds benauwender en er gaan almaar minder boten naar het vasteland. Als Karl op een dag vertrekt, blijven Saskia, Juli en Saul achter bij Karls moeder Molly. Een oud besje dat steeds meer heksachtige trekken krijgt.

              Eten en lichamelijkheid zijn beladen topics binnen het oeuvre van De Coster. Saskia maakt zich zorgen om Sauls ‘vreetprestaties van olympisch niveau’, de vrouw maakt hem ‘sloom en dik’, vergiftigt ze hem? Daarenboven is deze toverkol Saul na een bevrijdingsritueel mini-Thor gaan noemen (er is ook al een neefje Thor Thor), verwijzend naar haar overleden echtgenoot en de stamvader van de Olsens. De verering van deze bijna-heilige toont hoe sterk de patriarchale geest leeft bij de zelfverklaarde vrijdenkers. Er waren heel wat spoken rond op het eiland: naast Saskia’s worsteling met haar demonen, gaat ook Karl gebukt onder een vloek van valse beschuldigingen. Laster die ooit verspreid werd als waarheid blijft als een schaduw aan hem kleven. Ja, zelfs de bomen zijn betoverd, want ze vernielen met hun wortels een kelder uit onvrede met het verstoorde evenwicht.

              In deze bijna magische scènes waarin de realiteit vervormd wordt, het ongemak toeneemt en de beklemming neigt naar gruwel, zit mijn favoriete De Coster. Als geen ander zet ze de wereld neer als freakshow, in haar romans voert ze een prachtige parade van vreemde verschijningen op en ze beperkt zich niet tot zogenaamde freaks maar bekijkt ook ouders en gezinnen als bevreemdende wezens door haar lens. Als Saul zijn tong snijdt aan een conservenblik wordt hij bijna monsterlijk beschreven: ‘Zijn oogjes zinken weg in zijn gezwollen gezichtje. Een uitstulpende mond waaruit de tong als obscene overdaad puilt.’ Daarom wordt Nachtouders het interessantst wanneer het journalistiek beschrijvende deel plaats maakt voor de vervreemding, de duisternis, en de mysterieuze werkelijkheid.

              Uit haar arsenaal aan beeldspraak licht De Coster opvallend vaak de personificatie: ‘De koelkast rilt, er trekt iets door haar kille gewrichten’ ; het is een aparte keuze die de vervreemding duidelijk ondersteunt. De schrijver-focalisator treedt soms ook uit het eigen lichaam en registreert vanuit een alternatief camerastandpunt: ‘Ik beeld me ons in vanaf een hoge woudboom: daar rijdt een auto door de asgrijze nacht’ – of opteert voor een subtiel verschuiven van perspectief, een kleine maar effectieve ingreep: ‘Uiterst kalm draait ze, draai ik de sleutel om, schakel en trap het gaspedaal in.’

Zoals wel vaker bij schrijvers die doorbreken en een groot lezerspubliek (willen) aanspreken, is ook Saskia de Coster gaandeweg toegankelijker gaan schrijven. Evoluerend van een brutaal-poëtische schriftuur met een verrassende, ietwat vergezochte metaforiek naar een alledaagsere journalistieke stijl. In Nachtouders combineert ze de vaart van vlotte dialogen met haar originele stem. En ze had nog verder mogen gaan in die vertekende mystificatie van het gebeuren. Zodanig zelfs dat het sprookje dat een nachtmerrie blijkt te zijn, er nog dieper insluipt bij de lezer. De meer alledaagse fragmenten in dialoogvorm vond ik minder geslaagd, het optekenen van de gesprekken van Saskia met de anderen zijn vooral interessant om de stilte van haar eigen personage aanschouwelijk te maken.

              Pas als Saskia uit die stilte breekt, zien we De Coster helemaal op dreef. Dan is het genieten van de rake woordkeuzes, de humor, en de eenvoudige, beschouwende zinnen die de spijker op de kop slaan: ‘Een kind wordt elke ochtend opnieuw geboren’ of ‘Angst is het spook dat ’s nachts van alle deuren de sleutel heeft.’

              De Coster reflecteert in Nachtouders openlijk over mogelijke valkuilen van haar opzet. De sentimentaliteit die uit de #-campagne scheen, blijft in de roman gelukkig uit. Nachtouders is intiem zonder pathetisch te zijn, de bevreemdende elementen en de aanzwellende duisternis van de tweede helft behoeden het voor dergelijke vrijblijvendheid. Wat Nachtouders bijzonder maakt, wordt bovendien al in de titel gevat: de nachtzijde, de extreme gedachten die Saskia de Coster niet schuwt aan papier toe te vertrouwen. Met een roman over bloedverwanten die zich niet als familie gedragen en een nachtouder die maar moeizaam een plek vindt buiten het traditionele discours, heeft De Coster een vervolg geschreven op Wij en ik (2013).

              Aan het begin van de roman neemt De Coster zich voor om scènes uit het leven van haar zoontje op te schrijven, maar uiteindelijk worden de schriften gevuld met haar eigen twijfels en demonen. De noodzaak van het vastleggen verschuift langzamerhand naar opschrijven en vervolgens vernietigen:

 

Dit is de enige plek waar ze de twijfel kan begraven, als een vaas in duizenden scherven geslagen. Niemand zal ze ooit kunnen reconstrueren, geen enkele lijm zal de vorm terugvinden die de vaas van haar fantasie had.

 

Een keuze voor het vergeten, want herinneren betekent iets in een continuerend verhaal gieten. Herinneren is bepalend, en de wil om alles te bewaren of conserveren zorgt voor stilstand. Wie wil overleven kiest beter voor nieuwe vormen van herinneren: herinneren door uit te wissen, ademen door de barsten in de verhaallogica. In het boek herhaalt De Coster dit verlangen om ruimte te laten voor het ongedefinieerde want ‘Ik weet hoeveel één woord kapot kan maken.’ Toch wordt ze net op dit punt soms te ‘uitleggerig’: ‘Saskia ging door het leven met het vurige voornemen zich nergens te laten indelen’ en iets verderop: ze valt voor de categorie ‘niet-categoriseerbaar’.

              Toch zijn zulke kritieken details die niet wegnemen dat Nachtouders geslaagd is. Pas in de mislukking ligt alles weer open en in een relatie geworteld in liefde mag je falen om opnieuw te beginnen. Het herinnert aan het kunstwerk dat Karl op het eiland voor Saul maakt, een floathouse: ‘Met je eigen floathouse heb je altijd een thuis’. Ouderschap als drijvend huis – statisch en toch vloeiend – het is een prachtig beeld. In ons falen naderen we bovendien ook het kind dat we allen zijn geweest, nog geen meester van het eigen domein, nog waggelend en wankelend, zichzelf steeds heruitvindend, elke dag opnieuw geboren worden zonder de angst om te vallen.

BIBLIOGRAFIE

Saskia De Coster, Nachtouders. Das Mag, Amsterdam, 2019.

Liesberth D Hoker Over Saskia De Coster
PDF – 135,0 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.