Ontembare glow-in-the-darkers. Over 'Vaders die rouwen' van Carmien Michels

Liesbeth D’Hoker

The bright horses have broken free from the fields

They are horses of love, their manes full of fire

 

(Nick Cave and the bad seeds)

In de staart van 2021 verscheen Vaders die rouwen, de eerste verhalenbundel van slam-poet en taalkunstenaar Carmien Michels (1990). Een stilistisch sterke bundel met zes verhalen over verwantschap, vriendschap en liefde waarin barsten zitten of verschijnen. De titel dekt de lading: in elk van de stuk voor stuk minutieus geconstrueerde verhalen verschijnen mannen met kwetsuren, gehavenden die moeizaam weer contact maken met hun ‘clan’ of omgekeerd een intieme band verbreken.
‘Hoeveel gedaantes kan iemand aannemen?’ vraagt de vrouwelijke ik-verteller uit ‘Onze honden uitlaten’ zich af. Het verhalenuniversum van Michels is opvallend divers en gelaagd, en toch slaagt ze er tegelijkertijd moeiteloos in deze volgepakte werelden van verwoesting bij elkaar te houden. Dat gebeurt onder meer door haar spel met steeds terugkerende beelden die ze als motieven niet altijd subtiel, maar wel treffend door haar vertellingen rijgt. Michels viert de teugels, ze laat haar verhalen net genoeg ontsporen, de absurditeit en soms verrassende wendingen getuigen van een onverschrokken houding die hand in hand gaat met een schrijfplezier dat van de pagina’s afspat. Ondanks de rauwe existentiële thematiek zorgt de combinatie van durf en goesting voor een lichte sprankel. Michels’ verhalen zijn als ‘Glow-in-the-darkers’ ‘(d)ie bij duisternis blijven gloeien’.
Carmien Michels heeft een fijn gevoel voor humor. Zo blijkt Jacob ‘de ware’ niet te zijn, een stalker krijgt even ‘Huh’ als bijnaam naar zijn enige reactie, honden converseren over het opmerkelijke gedrag van hun baasjes ‘(…) die een wekker nodig hebben om wakker te worden, als een hondsdolle door het huis rennen op zoek naar hun sleutelbos en uit het niets beginnen te praten en te schateren tegen hun lichtbak.’ Met taalhumor of een speelse wijze van omdenken injecteert de auteur lichtheid in het zware. Zelfs in wezenlijke conversaties schuwt ze de vrolijke noot niet waardoor ze haar verhalen steeds van genoeg lucht voorziet.

 

‘Die zwarte daar,’ zeg ik en ik kijk naar mijn vader. ‘Dat is misschien een rouwballon. Dat doen ze toch? Dan geef je de urn mee en verstrooien ze die over de velden. Krijg je spikkels mens in je gezicht en denk je dat het Saharastof is.’

 

Dit soort wakkere gedachten vind je verspreid over Michels’ verhalen. Anders dan de titel misschien doet vermoeden is het niet allemaal kommer en kwel. Michels’ verhalen besluiten verrassend positief – als lezer denk je voortdurend dat het ergens moet mislopen – met een vorm van verzoening. Je kan deze neiging tot ronding klef noemen, maar ook moedig. ‘Blijven vechten of opgeven, dat is in wezen de vraag niet. Hoe haal ik de holheid weg, dat is het, hoe haal ik de holheid weg.’ Door de kaart van begrip en toenadering te trekken ondermijnt Michels de verwachtingspatronen en schenkt ze andermaal zuurstof. Over haar neiging om na de ronding van sommige verhalen nog een soort epiloog te breien, ben ik minder enthousiast. Wat mij betreft mocht de deur op dat punt wijd open blijven.

Kippenhok als transitzone

Al krijgt de lezer meer dan genoeg uitdagende ruimte om zich vrij in te begeven. Michels’ thema’s zijn complex en de uitwerking ervan meerstemmig. Hoe ga je bijvoorbeeld om met het koloniaal verleden van je eigen familie? Het openingsverhaal ‘Mijn vader is’ toont twee zussen en twee uiteenlopende benaderingen: de vertelinstantie ‘Cis’ wil zich mild en begripvol opstellen, terwijl haar zus Bibi, die aan een boek over de familiegeschiedenis werkt, een stuk radicaler oordeelt en Cis een gewilde blindheid verwijt.   

 

‘Maar nee, alle mannen in onze familie zijn heilig voor jou, en de oude koloniaal, de dode witte emeritus, nog het meest. Ik had echt gehoopt dat je je blinde vlek zou ontdekken in de spiegel die mijn boek je biedt, maar je wordt er alleen maar blinder op.’

 

In het verhaal ‘Onze honden uitlaten’ werpt Michels eenzelfde vraagstuk op, maar dan gekaderd in een joodse context: ‘Hoe ga je om met een sociale context waar zoveel gewicht aan hangt, zoveel geschiedenis, fictie en frictie, waar je liever geen standpunt over in wilt nemen, behalve misschien pragmatisch?’ Dit soort overpeinzingen resoneert met het hedendaagse woke-debat, waarbij woeste strijdlust soms ongewild resulteert in een cancel-cultuur. Michels mengt zich niet in het strijdgewoel maar verwerkt dit gebrek aan pasklare antwoorden wel mooi in haar openingsverhaal wanneer blijkt dat het personage ‘Groteva’ ‘die oude koloniaal’ – voormalig professor in Lovanium Congo en later in Leuven – jarenlang de brieven die zijn zoon Kareltje vanuit België naar hem verstuurde bij zich droeg. Bij gebrek aan verklaringen waarom hij deed wat hij deed, kan hij niet anders dan dag in dag uit met de vragen leven.

Pas op zijn sterfbed blijkt hoe weinig er standhoudt van het beeld van de koelbloedige en harteloze academicus. Mannen, vrouwen en hun onderlinge relaties voldoen in Michels’ verhalen niet aan de stereotiepe verwachtingspatronen, traditionele algemeenheden bieden geen soelaas. Michels toont mannen als gekwetst en kwetsbaar, naïef zelfs – een karaktertrek die men doorgaans aan vrouwen toeschrijft –, terwijl vrouwen van zich afbijten en ‘een rebellenleger in [hun] spieren’ trainen. Ook op een breder plan worden de lijnen van de hokjes uitgegumd: de joodse Jacob is seculier, de invoelende buurvrouw Brigitte was vroeger Brecht en ook de ouder-kindrelatie die zogenaamd garant moet staan voor een solide band, blijft niet gevrijwaard van barsten. Dat laatste werkt Michels als premisse meermaals en op verschillende wijzen uit in Vaders die rouwen. Het stelligst in het groteske verhaal ‘Het kippenhok van de buurvrouw’ en het subtielst in de meer weemoedige vertelling – niet toevallig mijn favoriet – ‘Onze honden uitlaten’.

Het kippenhokverhaal zet door zijn absurditeit en bijna slapstickachtige scènes de zaken het meest op scherp. De lezer maakt door steeds nieuwe pesterijen kennis met het vileine autoritaire karakter van dochter Felicity en haar angstige en onderdanige vader. Kort nadat ze bij hem intrekt, pikt ze zijn kamer in, ontzegt hem de toegang tot de badkamer, verdrijft hem uiteindelijk ook uit haar voormalige kinderkamer en deponeert hem in een tentje op de binnenkoer. Felicity’s steeds extremere pesterijen drijven papa Ludo steeds verder in het isolement, op de koop toe verliest hij wegens ‘saneringen’ ook nog eens zijn job. Dat euvel is snel opgelost. Felicity, die haar vader als menselijk afval behandelt, bezorgt hem een baantje bij de vuilnisophaling. Pas op het ogenblik dat hij dankzij de opmerkzame Meddur en andere collega’s bij de vuilnisdienst en het kippenhok van de buurvrouw uit zijn eenzaamheid breekt, is er weer hoop voor hem. Dankzij de gemeenschap krijgt hij zichzelf terug. Terwijl de egoïstische gelukszoekster Felicity, de zogenaamde sterkere partij, niets rest dan staren in de leegte van haar eigen spiegelbeeld.

‘Het kippenhok van de buurvrouw’ is een leuk verhaal dat toont hoe ons zelfbeeld en gedrag afhangt van onze context, van onze perceptie van de ander. Ook ‘Onze honden uitlaten’ laat op een geheel andere toon zien hoe personages –

en bij uitbreiding mensen – niet wezenlijk goed of slecht zijn. De omstandigheden bepalen wat de bovenhand krijgt. Als de ik-figuur uiteindelijk weerwraak neemt op haar stalker doet ze dat met een wreedaardigheid die je initieel niet in het karakter van het meisje vermoedt. De kruik gaat zolang te water tot ze barst. Dat geldt ook voor de liefde van vader Ludo die het onder Felicity’s eindeloze vernederingen en mishandelingen begeeft, voor de liefde van Jacob die na een vertrouwensbreuk met zijn zoon voorwaardelijk wordt.

‘Maar ik ben wel minder vader. Ik ben voorwaardelijk vader, beperkt in zijn liefde, de grenzen bewakend. Ik ben alle vaders die ’s ochtends urinestalen opvragen om een drugstest af te nemen, alle vaders die hun kinderen schaduwen als ze zonder reden het huis uit gaan, alle vaders die ’s avonds de gsm van hun kinderen in een kluis opbergen, alle vaders die tot diep in de nacht door de zoekgeschiedenis scrollen om abnormaal gedrag te detecteren – dat argwanende type waarmee ik vroeger zo’n medelijden had.’

Verhalen van huid

Michels’ personages hebben allemaal iets verloren, ze rouwen om de barsten en griffen hun rouwverhaal in hun huid. Verlies en verdriet, iets onverwerkt uit het verleden uit zich lichamelijk. Het is bekend dat een denkbeeld reële veranderingen kan teweegbrengen in een lichaam: Martina’s hand weigert plots dienst tijdens haar eerste afspraakje met Jacob, Hugo verliest zijn reukzin, uit verdriet kleedt de oude zeeman uit ‘Hannibal’ zich nooit meer om waardoor zijn onderhemdje verhardt en met zijn lichaam vergroeit, en ook het lichaam van Cis verandert na een vroegtijdig afgebroken zwangerschap.

 

Ik had ernaar uitgekeken meer te worden dan ik was, meer omvang te krijgen, maar misschien waren het vooral mijn onstilbare hormonen waardoor ik altijd maar moest eten alsof er weken van rauwe honger in het vooruitzicht lagen.

 

Onder invloed van trauma hebben sommige mensen de neiging om te stoppen met eten, of net onophoudelijk te eten, zodat er zich een nieuw beschermend lichaam rondom hen vormt. Onze houding tegenover het lichaam zegt veel over onze verhouding tot genot en die is op zijn beurt moreel gekleurd. Eenvoudige alledaagse zaken als eten nemen bij sommige mensen de vorm van schuldaflossing, boetedoening of troost aan. Bowie, uit het verhaal ‘Hannibal’, worstelt zelf met een onlesbare dorst, maar is veerkrachtig genoeg om te ontwennen. Al moet ze met lede ogen aanzien hoe haar moeder dezelfde kant opgaat als die van ‘Gilbert Grape’ ten gevolge van een faillissement.

 

De deuren van de wagen klappen open. Een moeder en een dochter, beiden in geruit hemd en windjack, stappen uit. De dochter draagt een zonnebril in haar haren. Het paard buigt haar hoofd wanneer de jonge vrouw naar haar toe loopt. Ik zou daar evengoed kunnen staan, met mijn paard en mijn moeder, als alles anders was gelopen, zorgelozer.

 

De personages willen stuk voor stuk terug naar een punt voor het lijden begon: ‘Maar het snijpunt waarin alles ooit samenkwam, waarin het leven leven was en geen lijden, dat lijkt steeds verder achter ons te verdwijnen. De snijlijnen lopen steeds verder uit elkaar, begrijp je wat ik bedoel?’ Ze zijn vastgebonden aan hun intiem verdriet en aldus veroordeeld tot de stilstand, eigen aan rouw. Ze staren zoals Meneer Huh uit ‘Paarden eten mijn dromen op’ naar hun verlies vanachter een glazen wand zoals je die vindt in ziekenhuisomgevingen. Meneer Huh kent die wand maar al te goed, zijn jongste dochtertje Mila overlijdt op vierjarige leeftijd nadat ze haar hele jonge leven doorbracht aan een monitor in een ziekenhuiskamer: ‘Geboren met 24 weken en blijven leven, de weken die ze uitspaarde bekopend met haar toekomst.’ De rouwende Meneer Huh geeft zich in psychotische koortsdromen over aan een soort zelfkastijding, in de hoop hiermee de loop van de geschiedenis te kunnen keren:

 

Het was naakt dat ik vastgebonden wilde worden. Ik had boete te doen, want ik was een afwezige vader en echtgenoot en geen god die me zou vergeven, laat staan de godheid in het diepst van mijn gedachten – MAAR MILA LEEFDE TENMINSTE NOG.

 

In Michels’ verhalen gebeurt telkens iets ingrijpends en buitensporigs – een sneeuwbui in de zomer, de halsbeet van een poema, een ex-partner die in een rat verandert, een verhuizing naar een kippenhok die fungeert als transitzone enzovoort – wat de uitzichtloze situatie alsnog laat kantelen en een transformatie veroorzaakt in de personages zelf. Iets larger than life, absurds, grotesks, onmogelijks sorteert een miraculeuze ommekeer in de uitzichtloze rouwwoestijn. Zo toont Michels ons de werking van verbeelding als krachtig medicijn.

Een verleden dat steeds opnieuw wordt geboren

Een gevoel van herstel en berusting creëert Michels bovendien door de voortdurende aanwezigheid van het eigen verleden niet louter te presenteren in de vorm van gemis of onderwerpen die personages liever uit de weg gaan. Onze geschiedenis bepaalt ook het goede: op wie we verliefd worden of met wie we ons intuïtief verwant voelen, bijvoorbeeld.

 

Wat was het in zijn blik dat me aantrok? Een warme, verlegen waardigheid. Die mijn stokoude grootvader ondanks zijn vele handicaps ook in zijn ogen droeg.

 

We kunnen er vaak onze vinger niet opleggen, maar het moet iets te maken hebben met een eerdere, al-dan-niet bewuste ervaring die zich ooit ergens in ons lichaam heeft ingeschreven. We vormen onze eigen samenloop van omstandigheden, veranderen door de kleinste verschuiving in ons netwerk en worden hier op de meest onvoorspelbare ogenblikken aan herinnerd:  

 

Een zwangere merrie die onder een appelboom doorrent, een appel op het hoofd en vervolgens een hartaanval krijgt: ‘Hoe groot is de kans dat je vervolgens sterft, zoals het ook mijn grootvader verging?’

 

De aanwezigheid van afwezigheid, van wie er niet meer is of wat liever onbesproken blijft, begeleidt de verhalen met een lichte weemoed.

Kneepjes van een dichter

Thematisch en plottechnisch zet Carmien Michels met haar eerste verhalenbundel een prachtprestatie neer, en op de koop toe heeft ze een gevleugelde pen. Haar teksten lezen als gelaagde composities. Michels verwerkt in de hele bundel heel wat verwijzingen naar films en series waarmee haar generatie opgroeide: Lord of the Rings, The Simpsons, David Lynch, Chucky, Charlie and the chocolate factory, The Matrix, enzovoort. In zekere zin vallen ook haar eigen verhalen te lezen als genrestukken. ‘Paarden eten mijn dromen’ flirt met het filmgenre van de psychologische thriller terwijl het gegeven van de onhandige ‘misdadigers’ uit het verhaal ‘Hannibal’ niet zou misstaan op een filmset van Quentin Tarantino. Naast film krijgt ook Shakespeare een aanzienlijk aandeel in de intertekst: we zien een vileine Jago, een weifelende Hamlet, de blinde jaloezie van Othello, worden herinnerd aan de lotgevallen van King Lear en zijn dochters en lezen een bewerking van Shylocks monoloog uit The Merchant of Venice.

De tere paardenfoetus die het omslag siert keert doorheen de bundel in talloze verschijningen terug als motief: wilde Przewalskipaarden uit Centraal-Azië, Karabachpaarden uit Azerbeidzjan, een zwangere zwarte merrie in een paardentrailer, paardenvlechten, de pluizenbol van een paardenbloem. Dit nobele dier krijgt in heel wat culturen een bijna goddelijke status toebedeeld, het representeert kracht, moed en doorzetting en verschijnt in populaire verhalen vaak als trouwe compagnon bij het verdrijven van het slechte uit de wereld. Dat het hoefijzer als omen voor geluk dient, is bekend, maar ook paardenhaar is symbolisch geladen en zou een helende kracht bezitten. In het verhaal ‘Paarden eten mijn dromen op’ laat meneer Huh zijn haar dan ook groeien en kleurt het zwart.

 

Mila kijkt naar mijn lange zwarte haren en knippert vragend met haar ogen.

‘Ja,’ fluister ik. ‘Je vader is nu iemand anders.’

 

Paarden tegen fuchsia-achtergronden galopperen door dit meest ongetemde verhaal van de bundel. Michels brengt als een Pegasus creatieve bliksemschichten binnen in een onttoverde ziekenhuiscontext waar de kleine Mila vastgeketend ligt aan buisjes, draden en machines. Subtieler, maar minstens even geslaagd is ook de herhaaldelijke verwijzing naar de erfzonde met de aanwezigheid van de appel en slang. Verder verschijnen ook de gelukssteentjes in de broekzak, een tent in de tuin of met riemen vastgebonden lichamen meermaals, net zoals protagonisten en antagonisten uit voorgaande verhalen die Michels elders laat figureren als schim in de achtergrond. Deze grote aandacht voor compositie is duidelijk zichtbaar maar doet nooit gezocht aan, omdat de aandacht van de lezer door zoveel tegelijk getriggerd wordt.

Michels’ invoelende blik levert mooie karaktertekeningen op, de zwijgzame, zorgzame vader uit het openingsverhaal beschrijft ze als ‘iemand die meer zwijgt dan ademt’ maar ook als ‘de toren die ik kan inzetten als ik zelf geen kant meer op kan’. Ze kiest voor een originele beeldspraak die resoneert met de plot alsook gevoelsmatig klopt: ‘Mijn vader staart weer voor zich uit alsof er slangen uit de muren groeien.’ of ‘Op zijn lippen spartelde een vis, aan een lijntje dat hij niet van plan leek uit te werpen.’

Dat Michels haar metier beheerst en liefheeft valt ook af te lezen uit haar aandacht voor de typische vormelementen van poëzie. Zo speelt ze met alliteraties die het beschrevene verwerkelijken. In een zin als ‘Zijn hand schuift in schokjes over de schilferige reling’ ligt de schokkerige beweging vervat. Zoals ook de ‘st’- en ‘t’-klanken samen met de tikkende voetstappen uitsterven in deze beschrijvende zin: ‘Aan het staccato uitsterven van zijn voetstappen hoorde ik dat hij zich de longen uit het lijf rende.’ Het zijn details, maar ze doen ertoe. Carmien Michels’ kneepjes van de dichter zijn net als de handen uit haar verhalen die elkaar zachte kneepjes geven en zo de taal van liefde spreken.

 

Haar zilveren haren zijn samengebonden in een knot op haar hoofd, net als op de begrafenis van Groteva, toen ze samen met opa op de rij achter me zat en haar hand op mijn schouder legde, haar duim als steunpilaar in mijn nek.

 

Een duim als een steunpilaar in de nek, het zacht geneurie van een vrouw voor haar man die de spanning laat oplossen, vaders en dochters die dezelfde gedichten lezen en zo in al hun zwijgzaamheid met ‘koorden van wol’ toch samen, verbonden zijn.

Zorgzaamheid is heilzaam, lijkt Michels te suggereren. Hannibal kan zijn eigen pijn om zijn gestorven zoontje vergeten door altijd voor de anderen te zorgen, hij wil hiermee – in de voetsporen van de oude zeeman - beschermheilige van de verschoppelingen worden. De ik-figuur uit ‘Onze honden uitlaten’ neemt de oude Jutta altijd mee: ‘Ze was niets waard als waakhond, maar het feit dat ik voor haar zorgde maakte me sterker, als een wolvin die waakt over haar jongen.’ Spieren kweken door zorgzaamheid, wat een zalvende gedachte! En niet de enige die Michels me schonk met Vaders die rouwen, een bundel van thematische millefeuilles die verrassend en meeslepend zijn, wild door de bochten scheuren maar dankzij de heldere gestileerde taal waarin ze gezet zijn toch steeds voldoende houvast bieden. Dat Michels gezien de rouwthematiek nooit het belang van humor en warm mededogen uit het oog verliest, maakt haar verhalen alleen maar krachtiger.

BIBLIOGRAFIE

Carmien Michels, Vaders die rouwen. Querido, Amsterdam, 2021.

Liesbeth D'Hoker over Carmien Michels
PDF – 163,8 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.