Grensoverschrijding en begrenzing. Over 'De heilige Rita' van Tommy Wieringa

Roel Smeets

Wanneer Tommy Wieringa over het thema migratie schrijft, valt dat soms wel en soms niet in goede aarde. Dit zijn de namen (2012) en De dood van Murat Idrissi (2017) spelen beide heel direct in op het vluchtelingenvraagstuk; aan eerstgenoemde roman werd de Libris Literatuurprijs 2013 toegekend, terwijl laatstgenoemde overwegend negatief besproken werd in de pers. Met De heilige Rita (2017) waagt Wieringa zich opnieuw aan een verkenning van de omgang met ‘het andere’ in een geglobaliseerde wereld, waarin letterlijk en figuurlijk grenzen worden overschreden. De nieuwe Wieringa is een roman van tegenstellingen: tussen West en Oost, tussen Randstad en provincie, tussen dichtbij en veraf, tussen Zelf en Ander. De vraag is steeds waar de grens tussen die binaire opposities precies ligt, en vooral wie die lijn trekt.

Krimpregio in perspectief

Geografisch is het verhaal in een grensgebied gesitueerd. Plaats van decor is de Twentse grensstad Mariënveen, een bedompt plaatsje in een zogenaamde ‘krimpregio’, waar protagonist Paul Krüzen met zijn vader Aloïs Krüzen in een in verval geraakte boerderij woont. Die oude boerderij vertegenwoordigt de geschiedenis van de familie Krüzen: de stenen wortels die Paul en zijn vader verbinden aan de plek waar ze vandaan komen. Dat huis is in al die jaren overeind gebleven, maar het gezin Krüzen bepaald niet. Externe krachten hebben ervoor gezorgd dat de vrouw des huizes, Pauls moeder, het huis heeft verlaten. In de hitte van de Koude Oorlog stortte een Russische piloot neer achter de boerderij nadat hij met een sproeivliegtuig zijn land van herkomst ontvluchtte. ’De Rus’, zoals hij steevast wordt aangeduid, overleeft de val en verblijft tijdens zijn periode van herstel bij de familie. Mevrouw Krüzen ontwikkelt een zwak voor de man en samen vertrekken ze met de noorderzon, kleine Paul en arme Aloïs gedesillusioneerd achterlatend.

 Die Rus is de eerste indringer die inbreuk maakt op Pauls aanvankelijk veilig ingekapselde leventje. Andere indringers volgen. Paul leeft in de tweede helft van de twintigste eeuw, een periode die gekenmerkt wordt door een toenemende mate van globalisering en daarmee gepaard gaande migratiestromen. Dat zet het vertrouwde en het bekende in zijn leven onder druk. Kijkend naar een oude schoolfoto schieten de volgende gedachten door zijn hoofd:

 

Een andere eeuw. Beter. In elk geval de tweede helft. Een onvoorstelbare digitaal-technologische tijdsversnelling had zich sindsdien voorgedaan; zonder die revolutie had zelfs zijn tamelijk ouderwetse bestaan er heel anders uitgezien. En de wereld was in beweging gekomen. Russen, Chinezen, Roemenen, Polen en Bulgaren, al die volkeren die je vroeger alleen uit de Bosatlas kende.

 

Vanuit zijn eenentwintigste eeuwse perspectief beoordeelt Paul de vorige eeuw als ‘beter’. Dat is vreemd: veel van Pauls frustraties houden namelijk verband met het ‘in beweging’ komen van die wereld. De eerste van ‘al die volkeren’ die Paul in vlees en bloed zag was de Rus die zijn moeder schaakte. Op latere leeftijd krijgt Paul het aan de stok met een andere Rus, die hij ervan verdenkt zijn beste vriend Hedwiges om het leven te hebben gebracht.

Noemenswaardig is dat de roman grotendeels vanuit Paul gefocaliseerd wordt. Er is een hoofdstuk waarin het centrum van waarneming bij Aloïs ligt en waarin het verhaal van de begindagen van het huwelijk van Aloïs en Pauls moeder verteld wordt. Er is een hoofdstuk over de vlucht en het neerstorten van de Russische gevechtspiloot waarin de beste man een naam (Anton Rubin) en een gezicht krijgt. Maar De heilige Rita is desalniettemin vooral Pauls verhaal: zijn perspectief staat centraal, andere perspectieven zijn secundair aan dat centrale perspectief. Zijn visie op de veranderende wereld om hem heen is interessant omdat die barst van de tegenstrijdigheden. Enerzijds bedreigen ‘al die volkeren’ het comfort van Pauls oude bestaan, maar anderzijds zorgen ze ook voor zijn verzetje. Bij het Chinese restaurant Shu Dynasty komt hij graag voor een glas bier en een bord babi pangang, vrijwel elke dag gaat hij lunchen bij de door Chinezen overgenomen Happytaria, en de Filipijnse Rita voorziet in bordeel Club Pacha in Pauls lichamelijke gerief.

Anderzijds zijn die andere culturen brengers van onheil. Paul heeft, zoals genoemd, slechte ervaringen met Russen (‘Russen, hij moest ze niet, hier niet en in de all-inclusiveresorts in Thailand of de Filipijnen niet, waar hij eens per jaar een paar weken met Hedwiges Geerdink verbleef’). Maar ook Roemenen, Polen en Bulgaren kunnen moeilijk zijn goedkeuring wegdragen.

 

Steeds meer volk uit het oosten zag hij de laatste jaren komen. Veelal zigeuners, werd gezegd. Bulgaren, Roemenen – je zag het aan de nummerborden van de busjes en autotransporters. De Polen waren er al langer. Inbraken, diefstallen. De zegeningen van het nieuwe Europa. De lege wetteloze grensstreek was geschikt jachtterrein voor ze.

 

‘De zegeningen van het nieuwe Europa’: hoewel dat nieuwe Europa Paul ook veel heeft gebracht, is het vooral de cynische connotatie van deze woorden die in de roman de boventoon voert. Wieringa kiest ervoor om halverwege de roman vooral Pauls problemen met mensen van die ‘volkeren’ te laten primeren. Dat gaat hand in hand met een plottechnische twist die ook achterwege gelaten had kunnen worden.

Wanneer Hedwiges Geerdink, Pauls jeugdvriend, in zijn huis wordt overvallen en beroofd van tachtigduizend euro, denkt Paul te weten wie de daders zijn: Laurens Steggink en ‘Iwan’, de andere Rus in Pauls leven. Diens echte naam is onbekend: Paul geeft hem de stereotype naam ‘Iwan’ (‘de bijnaam van de Rus in de oorlog’), en blijft hem daarnaast ook aanduiden als ‘de Rus’. Dit is het begin van een sluimerende spanningsboog die tot aan het einde van de roman standhoudt. Die spanningsboog krijgt bovendien een enorme piek wanneer diezelfde Hedwiges dood in zijn huis wordt gevonden. Een natuurlijke doodsoorzaak, vermoedt de arts, maar dat gaat er bij Paul niet in. Hij is ervan overtuigd dat Steggink en de Rus hierachter zitten. Die overval en die suggestie van moord brengen een enorme vaart in het verhaal, terwijl de traagheid van het Mariënveense leven nu juist zo aantrekkelijk was. De functie van die spanningsboog is natuurlijk om een en ander op scherp te zetten. Iwan, ‘de Rus’, is voor Paul een zondebok waarop hij zijn frustraties kan botvieren en waardoor zijn vroege trauma met Anton Rubin weer geactiveerd wordt. ‘De Rus’, in welke verschijningsvorm dan ook, staat symbool voor het externe gevaar dat een bedreiging vormt voor het bekende en het eigene (Pauls moeder, Pauls jeugdvriend).

Dat die dreiging vaste vorm moet krijgen in een overval en in een vermeende moord is een gebrek van de roman. Het is effectbejag dat dient om die externe dreiging te onderstrepen, terwijl die dreiging op andere manieren in de roman nu juist zo aangenaam broeide tussen de regels. Illustratief voor die broeiende dreiging is de manier waarop Paul Russen als bevolkingsgroep op één hoop gooit:

 

De man was al even onbeschoft als de nurkse Russen die zich bijkans dooddronken in de all-inclusiveresorts in Thailand of de Filipijnen. Mechanisch vretend en zuipend brachten ze de dag door, waarbij ze zich zo nu en dan verplaatsten van de bar naar het strand en van het strand naar het restaurant. Het was of ze juist uit de goelag waren vrijgelaten en met dat vreugdeloze bacchanaal hun herwonnen vrijheid vierden.

 

Dit is hét stereotiepe beeld van hoe Russen zich in het buitenland zouden gedragen: ‘onbeschoft’, ‘vretend en zuipend’, lui. Pauls perceptie van de Rus is geënt op dit soort stereotyperingen (‘Zo’n Rus was ook deze Rus, dacht Paul’). En dit geldt niet alleen voor Russen; in het algemeen heeft Paul de neiging bevolkingsgroepen te reduceren tot karikaturen. Dat is interessant omdat stereotyperingen een angst verhullen: door een sociale groep in een stereotype te vatten, hoef je je er niet daadwerkelijk mee te engageren, maar houd je de Ander op afstand. Zulke terloopse waarnemingen van Paul laten zijn gevoel van bedreiging op meer subtiele, en daardoor meer doordringende wijze uit de verf komen dan via de detective-achtige spanningsboog.

Het Oosten en het Verre Oosten

De heilige Rita is hoogst interessant vanuit een oriëntalistisch denkraam. Op allerlei niveaus speelt het Oosten een rol in de roman, maar het is niet altijd duidelijk wat nu precies als het Oosten gedefinieerd kan worden. Met ‘de Oriënt’ wordt vaak een gebied aangeduid dat fundamenteel niet-westers is. Maar het Oosten is overal, zelfs in het Westen. Laten we dichtbij beginnen. De roman speelt zich af in het verre puntje van Oost-Nederland; Mariënveen ligt op de grens die Overijssel van Duitsland scheidt. Duitsland ligt vanuit Nederland bekeken nog oostelijker. Hoe verder je vanuit Duitsland oostwaarts trekt, hoe meer culturen je tegenkomt die in de roman genoemd worden: Polen, Roemenen, Bulgaren, Chinezen, Filipijnen.

Er worden in de roman gradaties aangebracht tussen die verschillende vormen van oostelijkheid. Sommige culturen worden boven andere geplaatst door Paul. Zo heeft hij een fascinatie voor een bepaalde periode uit de geschiedenis van zijn Duitse oosterburen. Onder de vlag van ‘Krüzen Curiosa & Militaria’ verzamelt en verhandelt hij parafernalia uit nazi-Duitsland. Wanneer Paul aan het einde van de roman een SS-uniform aantrekt om in gedachte zijn vijand Iwan de Rus tegemoet te treden, krijgt zijn interesse in de nazicultuur een wrange bijsmaak:

 

Het was, nu ze [het uniform, RS] strak en stijf rond zijn lichaam zat, een uitrusting die angst en twijfel afweerde – je werd onmiddellijk een Übermensch als je de rijbroek en het scherp gesneden uniformjasje met kraagspiegels en epauletten had aangetrokken. Het lichaam richtte zich op, klaar om wat dan ook te vertrappen.

 

Het nazi-uniform geeft Paul zelfvertrouwen om de vijandige Rus aan te kunnen (‘de mof tegen de bolsjewiek, zo was het historisch correct’). Het Duitse wordt daarmee door Paul hiërarchisch boven het Russische geordend. Het Duitse zorgt voor kracht en moed tegen de Rus, die door Paul ‘een rat’ genoemd wordt en in zijn ogen de eeuwige vijand is: ‘En de vijand was een Rus, toen en nu en altijd.’

Polen, Roemenen en Bulgaren worden voornamelijk in verband met criminaliteit gebracht, en als oorzaak gezien voor de stijgende onrust in het Twentse grensgebied. Ze worden vooral afgebeeld als gespuis. Interessant is dat Paul de Pool op dezelfde manier lijnrecht tegenover de Rus plaatst als hij de Duitser tegenover de Rus plaatst. Als reactie op het gevaar dat volgens Paul van de Rus uitgaat, laat hij zijn huis beveiligen door een Poolse monteur:

           

De historische rol van de Pool, dacht Paul terwijl hij het werk gadesloeg, is om ons tegen de Rus te beschermen. De troepen van Piłsudksi die het tegen de bolsjewieken opnamen, het onverwacht felle verzet na de Duits-Russische inval in Polen – heroïsch en vergeefs was hun dapperheid. Op internet had Paul foto’s zitten bekijken van massagraven vol Poolse officieren in het bos bij Katyn.

 

Zoals Polen ‘ons’ (Nederland) in oorlogssituatie tegen Rusland heeft beschermd, zo beschermt de Poolse monteur nu Pauls huis door er een onneembare vesting van te maken. Rusland ligt verder oostwaarts dan Polen en Duitsland. Aan culturen uit landen dichterbij huis kent Paul een beschermende functie toe: de Duitser en de Pool zorgen ervoor dat de Rus in het Oosten op afstand blijft.

Maar de Aziaten uit het werkelijk Verre Oosten zijn anders. Die culturen zijn exotisch, aantrekkelijk, sensueel en gehuld in nevelen. Met haar lichamelijke capriolen brengt de Filipijnse Rita Paul naar andere, aangenamere werelden. En ook de Chinezen blijken voor Paul van onschatbare waarde. Wanneer de Chinezen van restaurant Shu Dynasty uit Mariënveen vertrekken is Paul droevig gestemd:

 

Begon met het vertrek van de familie Shu de uittocht van de Chinezen uit Mariënveen? Ze hadden ze met argwaan zien komen, en bitter was vaak het commentaar geweest op hun aanwezigheid; hij had niet verwacht zulk oprecht verdriet te voelen bij de gedachte aan hun afscheid.

 

Hoewel de Chinees voor de dorpelingen steeds de Ander is gebleven, brachten ze iets mee dat door Paul gemist zou worden als ze weer zouden verdwijnen. Wat is het dan dat die Chinezen meebrengen waardoor Paul hen boven de Russen plaatst?

           

De Chinezen waren op de een of andere manier een venster op de wereld geweest, zonder hen leek het of er een mogelijkheid verloren ging. Terwijl, realiseerde hij zich, er door hun komst niets wezenlijk veranderd was.

 

Waarom zijn de Chinezen ‘een venster op de wereld’ en vormen de Russen een bedreiging? Het antwoord op die vraag is gebaseerd op volstrekte willekeur. De historische parallel met de oorlog die Paul steeds aanhaalt, waarin de Duitsers en de Polen ‘ons’ beschermen tegen de Russen, heeft daar niets mee van doen. Als een Chinees er met zijn moeder vandoor was gegaan, dan was de vijand ‘de Chinees’ geweest. Pauls bevooroordeeldheid staat symbool voor de willekeur van de xenofobie. Not in my backyard, is letterlijk het devies: een Rus stort neer in Pauls achtertuin en wordt de Rus, verliest zijn persoonlijke identiteit, wordt een abstractie, en bijgevolg een gevaar. Zij die Paul iets brengen, in plaats van hem iets te ontnemen, zijn in zijn ogen meer volledige mensen. Mama Shu, de Chinees die Pauls bier inschenkt en zijn babi pangang op tafel zet, heeft tenminste een naam, zij het niet haar echte. Rita, de Filippijn die hem seksueel genot brengt, wordt door hem geassocieerd met de heilige Rita en krijgt zo zelfs een sacrale status.

Randstad en provincie

Een andere tegenstelling in De heilige Rita is die tussen Randstad en provincie. In het enige hoofdstuk dat volledig door Pauls vader Aloïs gefocaliseerd wordt, lezen we over diens huwelijksreis naar Amsterdam. Aloïs voelt zich daar totaal niet thuis en merkt op dat Nederland ‘een klein land [is], dat, gemeten naar de verschillen tussen het centrum en de periferie, echter van continentale afmetingen leek’. In de hoofdstad ziet hij voor het eerst in zijn leven ‘zwarte mannen’. Vanuit zijn Mariënveense perspectief vindt hij het maar moeilijk om mensen van kleur als ‘een mens’ te zien. Tot zijn schrik ziet hij zijn kersverse vrouw Alice ‘gegeneerd en opgetogen [dansen] te midden van die opgezweepte negerstam’.

Die observaties brengen Aloïs’ gedachten naar ‘de glorie van de Gouden Eeuw’:

 

Het was er misschien niet altijd even netjes aan toe gegaan, dacht Aloïs, maar ze hadden het ‘m maar toch maar gelapt, vanuit dat vlekje op de wereldbol. Ze hadden zich een naam gemaakt die in alle windstreken werd gehoord.

 

In het moderne Amsterdam verlangt de man uit de conservatieve provincie ‘naar tijden die de zijne niet waren’. Opmerkelijk is dat deze reflectie op de door hem geprezen VOC-mentaliteit volgt nadat hij in contact is gekomen met zwarte mensen. Hij legt impliciet een verband met de slavernij, die hij als praktijk van uitsluiting eufemistisch ‘niet altijd even netjes’ noemt. Het onbehagen dat Aloïs bij mensen van kleur voelt, is niet te missen. Door de glorie van het Nederlandse VOC-volk te bezingen, benadrukt hij zijn superioriteit. Net zoals Paul later moeite heeft om Russen als volwaardige mensen te zien, is Aloïs niet in staat om mensen van andere rassen te erkennen als gelijken.

In de ogen van moderne geesten getuigen de visies van Aloïs en Paul op andere culturen van een zekere bekrompenheid. In actuele discussies over Zwarte Piet is eenzelfde tegenstelling tussen Randstad en provincie waarneembaar: de ‘moderne’ mensen in de Randstad zouden progressief zijn, terwijl provincialen het liever bij het oude zouden willen houden. Die vorm van zwart-wit denken wordt door Wieringa uitvergroot door Paul en Aloïs neer te zetten als typische kortzichtigen uit de provincie, daar waar de tijd stilstaat terwijl de wereld elders al ver vooruit is. Daarmee is ook Wieringa schuldig aan de neiging een bevolkingsroep in een karikatuur te vatten: zoals Paul de Rus stereotypeert, zo stereotypeert Wieringa de provinciaal.

Ook actueel is de toenemende criminaliteit in provinciale gebieden, een thema waar Wieringa eerder een kort verhaal in De Gids over schreef. Op allerlei fronten blijven gebieden buiten de Randstad achtergesteld:

           

Het rookverbod was tot deze streek nog niet doorgedrongen. De wet had, eer ze Mariënveen bereikte, veel van haar kracht en glans verloren.

 

Dat geldt niet alleen voor het rookverbod, ook op andere manieren dringt ‘De wet’ niet door tot de provincie. De grensstreek is zowel in de roman als in werkelijkheid een broedplaats voor criminaliteit.

 

De eerste politiepost vanuit Mariënveen, dacht hij, was pas twintig minuten verderop. Alleen bij alcoholcontroles in het weekeinde zagen ze weleens een politieauto. Ze betaalden hier evenveel belasting als iedereen maar hadden er maar half zoveel profijt van. Bij inbraken en overvallen duurde het soms een uur voordat de politie er was, met een hartaanval was je eerder in het ziekenhuis met de buurman dan met de ambulance.

 

Provincialen mogen dan misschien in opvattingen ‘achter’ liggen op de ‘modernen’ uit de Randstad, door ‘de wet’ zijn mensen in perifere gebieden ook achtergesteld aan mensen uit het centrum. Wieringa plaatst die zogenaamde ouderwetse provinciale opvattingen in een krachtig spanningsveld met de politieke achterstelling die mensen zoals Paul en Aloïs zowel letterlijk als figuurlijk in een perifere positie plaatst. Paul en Aloïs zijn in die zin ook underdogs, net als de zwarte man en de Rus dat in de roman zijn.

Positiebepalingen

Ook in Wieringa’s stijl kan een tweedeling worden aangebracht. De soms gezwollen stijl die Wieringa in eerder werk hanteert, is in De heilige Rita ver weg. Maar ook in deze roman vliegt hij nu en dan uit de bocht. Dat zit meestal in weinig verhelderende metaforen, zoals in de volgende bijzin: ‘het lover van de bosrand bolde zwanger en de snijmais op de es stond hoog’. Gebladerte dat door de wind in beweging gebracht wordt (‘bolde zwanger’) vangen in een beeld van een zwangere buik – dat ‘zwanger’ staat het beeld van wapperend lover eerder in de weg dan dat het het versterkt. Iets soortgelijks geldt voor Wieringa’s typering van Aloïs:

 

Arme Aloïs Krüzen, die de rest van zijn leven de omvang van het verlies zal proberen te overzien, een man die de afstand tot verdwenen sterren meet.

 

Wat doen die ‘verdwenen sterren’ daar? Die beschrijving had goed zonder die laatste bijzin gekund. De verbeelding van particulier, persoonlijk verlies als ‘verdwenen sterren’ verleent de zin onnodig iets kosmisch en buitenproportioneels. Gelukkig blijft Wieringa meestal meer binnen de lijnen, en dat werkt een stuk beter. Bijvoorbeeld wanneer hij Laurens Steggink karakteriseert als iemand die ‘geen biografie [had] maar een strafblad’. Niet wollig, geen dikdoenerij, maar to the point, gevat, puntig.

Op zijn best is Wieringa wanneer hij het boerenbestaan in Mariënveen (‘een bestaan van niks’) schetst: ‘Een schaal aardappelen en een bui regen, dat was het dieet’. Onderstaande is misschien wel de mooiste passage in De heilige Rita:

 

Paul neemt de aanblik van het gesteente in zich op en ziet het leven op aarde voor zich zonder zichzelf erin. De aarde wordt koud en onherbergzaam, het licht is koud als een raam. Inktblauwe stormen jagen over de poolwoestijn. En de winter duurt duizend jaar, tienduizend jaar, en wanneer de kou eindelijk wijkt staat hij daar in de zilveren ochtend waarin alles kraakt en fonkelt, waarin druppels stroompjes worden en stroompjes beken.

 

We zijn van nature geneigd om ons het centrum van de wereld te wanen, en de wereld vanuit dat centrum te beoordelen. In de periferie schuilt de Ander. Maar ook zonder Paul blijft de aarde ronddraaien, blijven ‘druppels stroompjes worden en stroompjes beken’. Zonder waarnemer is er geen positiebepaling, geen centrum en geen periferie. Geen Paul en geen niet-Paul, geen Rus en geen niet-Rus, geen Randstad en geen provincie, geen Oost en geen West.

Wieringa is erin geslaagd een verhaal te vertellen dat enkel verteld kan worden vanuit één bepaald perspectief, dat van Paul. Wie of wat voor Paul de Ander is, is dat enkel voor hem. Daar schuilt ook het probleem van De heilige Rita. Dit is Pauls verhaal, niet dat van ‘de provinciaal’, terwijl die suggestie soms wel gewekt wordt door Paul neer te zetten als een karikatuur van de provinciaal: conservatief, afkerig van andere culturen, reactionair. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat Paul niet in de eerste plaats een uniek individu is, maar vooral een provinciaal sentiment vertegenwoordigt. Hoewel we Pauls leven in vele kleuren te zien krijgen, blijft hij toch voornamelijk een schetsmatige provinciaal. Net als zijn personages is ook Wieringa niet in staat te ontsnappen aan karikatuurvorming.

BIBLIOGRAFIE

Tommy Wieringa, De heilige Rita. De Bezige Bij, Amsterdam, 2017.

Roel Smeets over Tommy Wieringa
PDF – 111,8 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.