Diogenes aan zee. Over 'Aan open zee' van Atte Jongstra

Bart Vervaeck

Axel Borg is een schrijver met een probleem. Hij wil nu eindelijk ‘het Werk’ voltooien dat van hem een groot auteur zou maken. Daarom trekt hij zich net voor de winter terug op een Deens eiland in de Oostzee. Op pagina 111 van Jongstra’s nieuwe roman Aan open zee maakt Borg een balans op:

 

Bij elk boek opnieuw was er een omslagpunt, zo tegen bladzij tachtig. Als het verhaal dan nog liep, dan zou het slagen. Het kritieke stadium was hij intussen genaderd. Maar precies toen het Werk ten gunste van zijn maker leek te kantelen, had hij gevoel gekregen dat er iets miste. Had hij wel greep op zijn personages? Deugde het decor waarin ze rondliepen, klopten handelingen met motieven ... Waren er eigenlijk wel motieven?

 

Borg reikt zijn lezer hier de drie pijlers van zijn Werk aan: decor, personages en motieven. Hoe sterk zijn die pijlers en hoe geslaagd is zijn werk? De lezer van Aan open zee heeft op dat moment al een duidelijk idee over het succes van Borg – tenminste, deze lezer kon het boek niet wegleggen, en aangezien 270 pagina’s te veel zijn om in een dag te verwerken, werd dat een onrustige nacht. Maar pas aan het eind wordt duidelijk hoe de literaire drievuldigheid van Borg werkt.

Decor

Christiansø en Frederiksø zijn twee kleine eilanden van de Ertholmene-archipel ten noordoosten van Denemarken. Ze worden verbonden door een voetgangersbrug en als er geen toeristen zijn – zo ongeveer vanaf oktober, de maand waarin Borg arriveert – zijn er minder dan honderd inwoners. De ‘lage noordoostenpunt van Christiansø’ heet ‘Verdens Ende, het einde van de wereld’. De symboliek van het decor is duidelijk: Axel Borg ontvlucht de wereld en de mensen om zijn ultieme boek te schrijven. Hij verkiest het boek boven de wereld. De hotelhouder zegt hem dat hij de enige gast is, ‘alle rust om te werken. Schrijvers hebben dat toch graag?’ Waarop Axel antwoordt: ‘Ja, wij zijn niet van de gezelligheid.’

Toch zijn de eilanden en dus de buitenwereld wel degelijk van belang, want hij wil in zijn teksten ‘de omgeving opnemen’. Zijn voorbeeld is Het ravijn, een vuistdik boek van Gontsjarov, hem aanbevolen door een oudere collega ‘vanwege de fraaie natuurbeschrijvingen’. De hoofdfiguur, Rajski, is net als Borg schrijver. Hij probeert de buitenwereld in woorden te vangen en voelt zich daarom verplicht alles en iedereen eindeloos te observeren. Dat leidt tot twee problemen: ten eerste wordt zijn verhaal vervangen door een lijst van beschrijvingen, wat voor verveling zorgt. Ten tweede zijn die beschrijvingen altijd veel bleker dan het oorspronkelijke decor dat ze willen weergeven. Rasjki  zoekt de oplossing in zijn personages:

 

De jonge schrijver probeerde het echte leven in zijn romanproject te krijgen door hardnekkig op zoek te gaan naar geschikte personages. Niet met veel succes. Na een aantal omstandige beschrijvingen van zo’n Wolga-landgoedbewoner concludeerde Rajski dat betreffende dienstmaagd, houtvester of tuinman niet voldeed, en schakelde hij teleurgesteld over op een volgende screentest voor zijn roman. Intussen vorderde het boek dankzij al die vruchteloze gesprekken en beschrijvingen gestaag.

Axel had nog nooit zoiets gelezen – een roman over een mislukkende roman – en was gefascineerd geraakt door Het ravijn, dat hij halverwege als meesterwerk beschouwde.

 

Het merkwaardige aan de beschrijving van de personages is dat de mislukking van die beschrijving zorgt voor het succes van de roman. Romans over schrijvers die geplaagd worden door een writer’s block zijn niet zo zeldzaam als Borg denkt, maar wat telt is dat ze van het mislukken een geslaagd Werk hebben gemaakt, een meesterwerk in het geval van Gontsjarov. Dat is de oplossing die Borg meent te zien. Vanaf dan zal hij zijn aandacht richten op de figuren die hij op het eiland rond zich ziet. Het resultaat zal iets anders blijken dan de geslaagde mislukking. Hij zal een stap verder gaan dan Rasjki.

Personages

De veerboot waarmee Borg arriveert op het eiland, brengt nog andere bezoekers mee. Zo is er Delphine Delamare, een Franse doktersvrouw, die net als madame Bovary de verveling van haar burgerlijke bestaan wil ontvluchten. Op de eilanden hoopt ze het echte, passionele leven te vinden, een beetje zoals Rasjki en Borg hopen het echte leven in hun teksten te vatten. Daarnaast is er Peter Hollander Dutch, een reus en een boef, die probeert te vluchten voor de maffia. Nog een bezoeker is commissaris Vilhelm, beroemd in Denemarken omdat hij ongeveer alle zaken waaraan hij begon ook wist op te lossen. Net als de schrijver houdt die zijn ogen voortdurend open. Hij meent immers dat er overal een misdaad gepleegd kan worden, zelfs op Christiansø, de plaats met ‘het laagste misdaadcijfer’ in Denemarken, ‘sinds 2007 was er niets voorgevallen’.

Er zijn nogal wat overeenkomsten tussen Borg en Vilhelm. Zoals Borg hoopt op het eiland zijn meesterwerk te schrijven, zo hoopt Vilhelm hier de ultieme misdaad op te lossen. Hij hoopt dat hij uiteindelijk een waardige tegenstander zal vinden, zodat zijn ultieme overwinning een echt meesterwerk zal zijn. Voor hem is de goede misdaad een kunstwerk:

 

Vilhelm was een estheet. Misdaad als kunstvorm, hij had er vaak over gemijmerd. Een mooie moord, een verdwijning volgens het boekje. Zijn droom was een zaak te zien ontstaan, de opbouw, het kalme wachten op de eigenlijke daad, dan stap voor stap manoeuvreren naar de ideale bewijsvoering: verzamelen, hakken, slijpen, polijsten. Hij had zich vaak beeldhouwer gevoeld. Je was wel altijd afhankelijk van je opponent. Helaas was Denemarken gedurende zijn carrière een natie van criminele beunhazen gebleken, het ontbrak de vaderlandse misdadigers aan talent. Soms wenste hij zich een waardig tegenstander, zoals Moriarty dat was geweest voor Sherlock Holmes.

 

Het lijkt alsof Vilhelm op zijn wenken bediend wordt. Dutch is een boef; hij wil een boot kopen (om op elk moment te kunnen ontsnappen) en schakelt daarvoor een andere ex-bajesklant in, Hans Jepsen. Twee misdadigers, een commissaris, een schrijver en een nieuwe madame Bovary. De confrontatie van dergelijke personages doet aan Agatha Christie of Conan Doyle denken. Die gedachte wordt nog dwingender door de claustrofobe omgeving – vaak een kasteel of een landgoed, hier een eiland – waardoor de personages elkaar niet kunnen ontlopen.

Naast de bezoekers zijn er ook de vaste bewoners: de tonronde havenmeester Sylvän, de hotelhouder Jørgensen, de beroepsvisser Rasmussen, de schipper Friis, die barnsteen verzamelt en verkoopt, de oude predikant Kjӕr, zijn vriend en bijbelfanaat Mikkelsen, de verpleegster Mette Skov. Alles bij elkaar een bont gezelschap, een verzameling ‘schilderachtige types’, zoals de havenmeester zegt. Borg probeert ze met woorden te schilderen. Volgens Jørgensen is Borg ‘de biograaf van onze archipel’ en met die omschrijving verbindt hij het decor en de personages: het boek van Borg is een biografie van een groep mensen, een microkosmos. Tegelijkertijd is het een autobiografie, want het gaat uiteindelijk om de persoon die waarneemt en opschrijft:

 

Hij had de rol van onbetrokken omstander aangenomen en schreef op wat hij zag. […] Zijn boeken waren zich meer en meer rond zijn eigen roerselen gaan bewegen en langzaamaan meende hij dat onderwerp te hebben uitgeput. Zichzelf ook, door maar steeds zichzelf te beschrijven. Het kostte per nieuwe roman meer moeite diepte te brengen in zijn eigen oppervlakte, reliëf. En de gedachte dat hij elk volgende boek eerst bijeen zou moeten leven – geleefde en beschreven tijd waren elkaar in de loop der jaren steeds dichter op de huid gaan zitten – had hem meermalen doen overwegen de pen aan de wilgen te hangen.

 

Op het niveau van de verhaalwereld zorgt de interactie tussen de personages en de omgeving voor een spannend verhaal, waarin Delphine net als haar model Emma Bovary sterft door vergiftiging. Voorts wordt er een lijk gevonden, in drie stukken. Een raadselachtig papiertje op dat lijk verbindt het nu met het toen van 1948 én van de negentiende eeuw (meer bepaald de tijd van de democraat Dampe die op het eiland gevangengehouden werd). De commissaris wordt de held in een gijzeling die Dutch het leven kost, maar evengoed wordt hij verplicht met pensioen te gaan, want hij heeft zijn zaken al te vaak opgelost door met het bewijsmateriaal te knoeien. Ook daarin lijkt hij op Borg: hij doet de waarheid en de werkelijkheid geweld aan in zijn verslaggeving.

Op het niveau van de vertelling zorgt de combinatie van biografie (zowel van een gemeenschap als van de ruimte waarin die leeft) en autobiografie voor de spanning tussen ‘objectieve’ weergave van de realiteit en ‘subjectieve’ verbeelding. Dat is het meest opvallende kenmerk van de vertelling in Aan open zee: ze twijfelt voortdurend tussen verslaggeving en verzinsel. Soms wordt de beschrijving van een gebeurtenis gevolgd door zinnen als ‘Dit had Axel geschreven’ of ‘Zo, dacht Axel, dat staat er’, waardoor je gaat geloven dat Axel alles heeft verzonnen. Die indruk wordt versterkt door uitspraken als: ‘Hij ging verder met zijn roman. Hij schreef alsof het een vlucht betrof, weg van de werkelijkheid.’ Maar aan de andere kant is er toch sprake van ‘deze scène vastleggen’ en ‘Axel moest lachen toen hij het later opschreef’ – zinnen die de indruk wekken dat alles eerst gebeurd is en pas daarna door Axel opgeschreven.

Verzonnen of echt gebeurd? Subjectieve verbeelding of objectieve verslaggeving? Autobiografie of biografie? Axel weet het niet. De commissaris al evenmin. Maar door de versmelting van observatie met persoonlijke betrokkenheid, verliest Borg de afstand die hem tot dan toe als schrijver kenmerkte. Hij wordt verliefd op Mette en dat zorgt voor de ommekeer. Zijn personages worden mensen, de schrijver wordt een van hen – een mens zonder een boek in zicht:

 

Axel had als met een Diogeneslantaarn rondgedwaald, op zoek naar echte mensen. Hun contrapunten genoteerd, dwalingen, misstappen, hun gestruikel. […] Het was het huis van Mette, waar geen boek in zicht was, dat hem de ogen had geopend.

‘Zo moet ik, zo moet het worden,’ mompelde hij. ‘Praktisch. Fluïde ook. Het kan.’

 

Als Mette vraagt: ‘En je roman dan?’, antwoordt hij: ‘Mijn boek, tja … Dat lijkt ineens veel minder belangrijk.’ Heeft hij nu net als Gontsjarov een boek geschreven over het mislukken ervan en is dat boek Aan open zee? Of heeft Borg dit boek niet geschreven en kiest hij aan het eind voor het leven – het echte leven dat ontoegankelijk blijft voor mensen die door papier geobsedeerd zijn, zoals Delphine en Madame Bovary? Het motto van de roman, ‘De werkelijkheid is een keuze’ – een uitspraak van Kierkegaard – suggereert deze tweede optie. Aan het eind kiest Borg voor de werkelijkheid met Mette. Hij verlaat met haar het eiland, laat zijn boeken achter. Maar evengoed blijft hij een personage – en een schrijver. In de voorlaatste alinea van de roman vraagt zijn uitgever wat voor een boek zijn verblijf in de Oostzee heeft opgeleverd: een roman, een thriller, een reisverhaal? Axel reageert:

 

Niet achteromkijken, dacht Axel. Voorwaarts! Eenmaal aan de schepping begonnen, dan ook doorzetten. En anders word ik maar timmerman of visser. Daarbij: de liefde wacht!

 

Dat zijn de laatste zinnen van de roman. Het blijft dus onbeslist: echt of verzonnen. Zelfs als je Borg ziet als de mens die zich bevrijdt van de tekst en de leugen, dan nog blijft hij een papieren figuur. Het is als met de bekende paradox: ‘Alle Kretenzers zijn leugenaars, zei de Kretenzer.’ Axel maakt daarvan: ‘Alle schrijvers liegen’, en Mette voegt er meteen aan toe: ‘Zei de schrijver.’

Motieven

De ontwikkeling van Axel – van een afstandelijke schrijver en papieren figuur naar een verliefde en reële mens – toont het eerste thema van de roman: de poging om vanuit fictie de realiteit te grijpen en te beleven. Het gaat niet om een vrijblijvende beleving, maar om een totale opheffing van het oude zelf. Borg wil verdwijnen in de werkelijkheid. Hij wil zichzelf scheppen door zichzelf te ontscheppen – een woord dat herhaaldelijk in de roman opduikt. Er zijn twee vormen van ontschepping – twee motieven die bij het thema van het ‘reëel worden’ horen. Ten eerste is er de apocalyptische ontschepping. Die zit in de vervuiling van de zee, waardoor de mens de natuur vergiftigt, die op haar beurt de mens vergiftigt. Mikkelsen ziet overal tekenen van de naderende ondergang. Hij verdwijnt op zee. Jepsen verdwijnt naar een boerderij boven Kopenhagen, de assistent van Vilhelm verdwijnt ‘uit het verhaal’.

In de openbare lezing die Borg aan het eind voor de eilandbewoners geeft, schetst hij een lijst van vergelijkbare verdwijningen, die in het teken staan van de Apocalyps. Als Mette hem vanuit het publiek vraagt: ‘Ziet u een uitweg?’, zegt hij: ‘Ik denk dat het de liefde is.’ En dat is meteen de tweede vorm van ontschepping. Zoals alle hoofdfiguren van Jongstra’s romanwereld, wil ook Borg zichzelf vinden én vernietigen door volledig op te gaan in de geliefde: ‘Mystiek, opgaan in de vrouw. Verdwijnen in haar.’ Het gaat daarbij niet om een jonge en slanke clichévrouw uit de reclamewereld, maar om een wat oudere, ronde en ervaren vrouw. Mette is zo iemand. Ze is een ‘aarde-en-watervrouw’, dat wil zeggen: een reële mens, geen verzonnen beeld van lucht en vuur. Wie goed gelezen heeft, ziet hoe dat motief vanaf de eerste beschrijvingen aanwezig is, bijvoorbeeld in de volgende weergave van het eiland Grӕsholm:

 

… door de prehistorische ijsmassa gepolijst tot asymmetrische maar bevallige rondingen, als van een mooie vrouw op leeftijd van wie het vlees reeds wijkt en het beeld ontstaat van zand dat zich zachtjes plooit over onverzettelijke structuren. Vilhelm keek aan tegen de zuidzijde. Alle slijpsel van het glaciale beeldhouwwerk was door het schuivende gletsjerijs over de hoogste punt geduwd en bood hier een ruïneuze aanblik. Schuin oplopende granietlagen vol verscheurd gesteente, getande spleten, kammen, zagen, gruwelijke rafelranden met losse brokken en keien bezaaid. Boven op dit alles, met de wortelpunten in de weinige aarde, een platte graskuif, overhuifd door een wolk van alk-, zeekoet- en zilvermeeuwgefladder.

 

Deze virtuoze beschrijving – zo typisch voor Jongstra – is in geen geval een kwestie van versiering. Wat hier een beeldende natuurbeschrijving lijkt en dus een kwestie van decor, blijkt uiteindelijk een motief en een kwestie van plot. Dat is een van de sterke punten van Jongstra’s literatuur: de diepgang (thematisering en verhaalevolutie) zit in de oppervlakte (de beschrijving van het decor).

De verbinding tussen mens en omgeving is meteen het tweede hoofdthema van de roman. Wanneer de havenmeester Axel vraagt ‘Waar gaat uw roman eigenlijk over?’, antwoordt hij: ‘Voorlopig over het bestaan op een eiland. Hoe de dingen uit het lood kunnen raken.’ Het bestaan op een eiland verbindt de mens (het personage) met zijn omgeving (het decor) en die verbinding zit in de verhaalevolutie, de plot, namelijk de ontschepping, de ontregeling. Wanneer Delphine hem vraagt ‘Waar schrijf je dan over?’, preciseert Borg de omgeving: ‘Over de wateren. Wat die met de mensen doen.’ Delphine, die door het eten van vergiftigde kabeljauw zal sterven, zal de apocalyptische versie van deze wisselwerking tussen mens en omgeving leren kennen. Voor Borg wacht de andere versie, die van de liefde.

Niet dat die liefde een sentimentele en probleemloze zelfopheffing is. Zoals al bleek uit de laatste zinnen van de roman, weet Borg best dat hij vast blijft hangen aan zijn boek. Hij beseft ook dat zijn liefde voor Mette geen garantie biedt voor de toekomst, maar hij wil het in ieder geval proberen. Hij wil open blijven, zoals de zee.

Zee van tijd

Gontsjarov mag de expliciet vermelde gids van Axel Borg zijn, zijn grootste voorbeeld is natuurlijk zijn naamgenoot uit de roman Aan open zee, die August Strindberg in 1890 publiceerde. Bij Strindberg is Borg een inspecteur die de tegenvallende visvangst op een eiland moet onderzoeken. Hij is niet bepaald welkom op het eiland. Hij probeert het raadsel te doorgronden door wetenschappelijk onderzoek, maar zijn experimenten worden gaandeweg steeds fantastischer en zijn realiteitszin dreigt te verdwijnen. Aan het eind vaart hij met een bootje naar de open zee, en het laat zich raden dat dat zal eindigen met zijn dood. Strindbergs boek is, net als dat van Jongstra, een poëticale roman, in dit geval over literatuur als combinatie van wetenschap en mystiek – twee elementen die ook bij Jongstra centraal staan. De Nederlandse auteur staat immers, net als zijn hoofdfiguur, bekend om zijn encyclopedische romans vol weetjes en (pseudo)wetenschappelijke kennis. Zijn personage Borg beseft echter: ‘Van wijsheid valt geen roman bijeen te dichten.’  

De open zee van Jongstra mag dan vervuild en giftig zijn, ze is niet uitsluitend demonisch of apocalyptisch. Ze is het symbool voor een openheid die tegelijkertijd bedreigend en reddend kan zijn. Op het microniveau zit dat in de openheid van het ene personage (Borg) voor het andere (Mette) of de anderen (de eilandbewoners). Op het macroniveau zit het in de gerichtheid van de mens op het hier en het nu, het decor dat altijd vol is van de geschiedenis. De zee is uiteraard ‘een zee van tijd’ en Axel weet dat zijn ontschepping hem niet buiten de tijd plaatst: ‘Omdat de historie nooit ophoudt. Nu niet, niet in de toekomst, nooit.’ Aan het eind, wanneer Borg met Mette Kreta bezoekt, heeft een architect het over de betekenis van de open zee:

 

We hebben altijd aan open zee gezeten, zij kunnen zo binnenvaren. Laat ik u iets vertellen, meneer. Er is in het zuiden op ons eiland een plek waar volgens de mythe de Griekse oppergod Zeus met de godin Europa heeft geslapen. Er zijn mensen die daar tegenwoordig vergaderingen houden, vanwege de symboliek. Ze willen in de EU verenigd blijven.

 

De gerichtheid op de anderen betreft hier niet alleen de openheid van Europa voor Griekenland, maar ook voor de vluchtelingen die, onder meer uit Syrië, via Griekenland proberen West-Europa te bereiken. Dat is de actualiteit en ze duikt in vele vormen op in het verhaal van Borg. De omgeving, zelfs die van een eiland, staat niet los van de tijd en de actualiteit. Ook hier blijkt een karaktertrek van Borg door zijn zelfverlies te veranderen: ‘Hij had zich altijd op afstand van de actualiteit gehouden, vanuit het idee dat hij de dingen dan helderder kon overzien.’ Misschien is de zuiverheid van de afstand niet te verkiezen boven de vuile handen van het meedoen, het engagement – het vuil van de open zee, die binnen met buiten verbindt en die door de stromingen alle grenzen opheft.

Onzuiverheid, openheid – evenmin als de liefde gaat het bij die twee om een ondubbelzinnige omarming of verlossing. Aan open zee is geen moraliserend boek met een simpel halleluja als slotakkoord. Openheid betekent ook kwetsbaarheid, zoals een hoogleraar geschiedenis uitlegt:

 

De omstandigheid dat de Minoërs daarbij hun verdediging hadden gestoeld op hun vloot, hun vijanden op open zee bestreden en dus geen stadsmuren hadden gebouwd, maakte Kreta extra kwetsbaar voor dit natuurgeweld. De golven konden ongehinderd naar binnen rollen.’

‘God,’ fluisterde Mette. ‘Zoiets op Christiansø, stel je voor ...’

 

Aan open zee kent dan ook een open einde: de ontschepping in liefde en openheid biedt geen enkele garantie en is misschien slechts van korte duur. Maar voor de duur van Aan open zee is ze zonder meer overtuigend. De schitterende beschrijvingen, de spannende plot, de ingenieuze vermenging van genres (als biografie, autobiografie, detective en thriller) en de nooit drammerige poëticale en thematische diepgang, dat alles maakt van deze roman een van de beste boeken uit een oeuvre dat geen inzinkingen kent. En dat helaas, net als dat van Axel Borg, veel te weinig lezers kent.

BIBLIOGRAFIE

Atte Jongstra, Aan open zee. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2016.

Bart Vervaeck over Atte Jongstra
PDF – 563,3 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.