SoundCloudproject EdS – een terugblik

SoundCloudproject EdS - een terugblik

Erik de Smedt (1953) studeerde Nederlands, Duits en literatuurwetenschap in Antwerpen en Berlijn. Hij werkte aan een onderzoeksproject over de Wiener Gruppe en werd leraar. Hij schreef over literatuur en beeldende kunst en is nu vooral literair vertaler en experimenterende fotograaf. Hij werkt aan een multimediaal project over de Weense schrijver Konrad Bayer (1932-1964). 

In april 2020 startte Erik de Smedt een SoundCloud-kanaal. Hierop plaatste hij voornamelijk opnames van door hem vertaalde (oorspronkelijk Duitstalige) gedichten en kort proza. Met honderd tracks is het project voltooid. Het hele project is te beluisteren op SoundCloud.

De eerste tien tracks kan u – met een woordje uitleg van de maker erbij – hieronder beluisteren.

Zelfportret met hand, EDS, 2022.

Erik de Smedt:

In april 2020 ging mijn SoundCloud ‘channel’ van start, met voornamelijk opnames van door mij vertaalde (oorspronkelijk Duitstalige) gedichten en kort proza. Met honderd tracks is het project voltooid. Mensen vragen: 'Kun je er niet mee doorgaan, opnames toevoegen of vervangen?' (Alsof, wat dat laatste betreft, het geheel geen zorgvuldig doordachte compositie is.)

Nee, denk ik. Ieder moet leren niet te veel beslag te leggen op de tijd van anderen. Er is zoveel, zoveel waardevols, naast ontzaglijk veel onbenulligs. En ook – dit mag op sociale media vloeken in de kerk lijken –: waarom zijn mensen tegenwoordig haast alleen uit op wat hun net voorgeschoteld wordt, 'iets nieuws', 'iets actueels' (dat vaak na een dag al de aandacht niet meer waard blijkt)? Ruil de aandacht daarvoor een keer in, hoe 'on-eigentijds' het ook mag lijken, voor iets wat vaak werkelijk nieuw is omdat het oud(er) is, anders is. Ga zelf op zoek.

‘Literatuur is nieuws dat nieuws blijft.’ (Ezra Pound) Het project is voltooid, maar de opnames blijven als minipodcasts online staan. Je kunt ze – wanneer je maar wilt – beluisteren en de teksten lezen via deze link.

Ik weet niet of ik er wel goed aan heb gedaan in deze afkondiging op Facebook (eind november 2021) te vermelden: ‘Alsof het geheel geen zorgvuldig doordachte compositie is.’ Ik schreef het uit verweer tegen de opmerking ‘Kun je niet SCl-opnames vervangen door nieuwe?’ Ik wilde juist ingaan tegen de in onze tijd om zich heen grijpende neiging om alles kunstmatig te verouderen, snel weg te werpen en te vervangen door ‘het nieuwste model’.

Als ik het ‘geheel’ ergens mee moet vergelijken, dan met een mobile van kleine onderdelen (// de 100 tracks) van Alexander Calder. Meer ruimtelijk te overzien dan in de tijd te ervaren, hoewel er beweging (lees: afwisseling) in zit. Losse stukken die je in licht andere vorm ziet terugkeren, bepaalde kleuren, een verhouding tot elkaar, parallellen. Dat bedoelde ik met ‘een zorgvuldig doordachte compositie’. Je kunt er niet zomaar deeltjes in vervangen door andere. Ze zijn het resultaat van een kieskeurige selectie, moesten ‘goed genoeg’ bevonden worden. Dat er afwisseling is, kun je nagaan in het lijstje met ‘thema’s, genres, trefwoorden’ en in dat van ‘geluiden en muziek’.

Ik heb lang helemaal niet gedacht dat het 100 tracks zouden worden en tegelijk een stuk literatuur- of poëziegeschiedenis zou worden. Toen ik merkte dat het veelomvattend werd, dacht ik: die en die auteur moet er dan toch zeker ook bij en vertaalde dus voor het eerst teksten uit de middeleeuwen, de barok, de romantiek enz. Voor mij was het prettig ook ’s klassieke en vormvaste poëzie te vertalen.

Er zullen niet veel mensen het grootse voornemen hebben ze alle 100 te beluisteren. Ik weet (ook van mezelf) hoe mensen vandaag met media omgaan: vaak fragmentarisch en lukraak wordt iets bekeken/beluisterd/gelezen. Dat moe(s)t mogelijk blijven. In het begin frequenter, na verloop van tijd plaatste ik elke zaterdag, dus met een interval van één week, een nieuwe track online. In de hoop dat die een week kon ‘doorklinken’.

Het is dus geen rationele constructie, geen systematische studie of rechtlijnige ontwikkelingsroman. Pas nu ik erop terugblik, zie ik dat het ‘doordachter’ en ‘zorgvuldiger’ in elkaar zit dan toen het aan het ontstaan was en kan ik naar boven halen wat me a.h.w. onder het wateroppervlak heeft geleid bij de selectie. Het ontstaansproces verliep immers intuïtief, zoekend, halfbewust soms, van ‘nu dit en dan volgt het best iets heel anders’, ‘na iets ernstigs iets luchtigs’, ‘na iets negatiefs iets positiefs’ enzovoort – maar natuurlijk word je daarbij geleid door waarden, bekommernissen, impulsen. Daarvoor moet ik wat verder teruggaan in de tijd.

‘Schrijven, vertalen, creëren is altijd ook verzet’ zei een collega eens. Ik geloof niet dat ze ‘ontspanning’ bedoelde (al is dat ook waar), wel: weerstand bieden, je niet tevreden stellen met wat er is, het status-quo, wat je werd/wordt aangedaan, wat er om je heen in de wereld gebeurt. Herinner je die mooie uitspraak van Sartre: ‘L’important ce n'est pas ce qu'on a fait de nous, mais ce que nous-mêmes nous faisons de ce qu'on a fait de nous.’

Enig kind zijn van al tamelijk oude, strenge en vrij conservatieve ouders, vanaf je tiende bij de jezuïeten naar school gaan, kandidatuur aan de Ufsia en vervolgens de post-68-sfeer aan de UIA meemaken, bijna 30 jaar lesgeven op een SJ-college etc., het doet wat met een mens. Een jonge jezuïet zei me eens: ‘Je zou over schoollopen en vorming bij de jezuïeten een zwart- én een witboek kunnen schrijven’.

Die opmerking vond ik terecht, maar de idee van twee elkaar tegensprekende, op gespannen voet staande boeken (een huldeboek versus een afrekening) beviel me niet. Het is ánders, dacht ik, maar ik wist nog niet hoe het dan wel zou moeten, dat verleden verwerken, de goede dingen ervan mee nemen en met de kwalijker kanten in het reine komen. De oogkleppen afzetten die elke scholing met zich brengt, ook mijn opleiding taal- en letterkunde.

Als ik op het platgetreden pad was blijven lopen, zou het SCl-project nooit tot stand zijn gekomen zoals het nu is; veel eenzijdiger en beperkter wat gekozen dichters, stijlen, periodes en thema’s betreft. ‘Multa et multum’ schreef Freddy De Schutter een keer in een beoordeling van een les Nederlands: het bleek mogelijk.

Ik las als student bij Lucebert ‘er is alles in de wereld het is alles’, dat beviel me: je ogen openen voor het geheel, voor niets de ogen sluiten – ook niet voor wat je op het eerste gezicht niet bevalt of waar je anders over denkt. Vervolgens echo’s ervan bij C.G. Jung ‘unus mundus’, ‘coincidentia oppositorum’. Maar het bleef wat vaag.

Tot ik voor het eerst het Chinese yin en yang symbool te zien kreeg en wist: dit is het. Niet wit of zwart, ook niet wit en zwart, maar: zwart met wit erin, wit met zwart erin. Dat vond ik een boeiende, open manier om naar mensen, boeken, kunst, de wereld en het leven te kijken. (In onze bundel Haperend geluk speelt het ook een rol, alleen al de titel.) Overigens ben ik helemaal niet esoterisch.

De uitlokkende factor was de coronapandemie, het urgente gevoel mensen iets beters te moeten geven dan de onbenulligheden waarmee ze op sociale media worden geconfronteerd. Poëzie als troost, zoals Jürgen Pieters een boek met die titel heeft gepubliceerd? Ja, als het maar niet te rechttoe rechtaan is, want dan wordt het naar mijn smaak sentimenteel, te expliciet, soms zelfs klef en is het veel te weinig taalkunst. Ik wilde mensen juist een keer de vele, ook minder bekende en verborgen kamers in het grote huis van de Duitstalige poëzie tonen.


De eerste tien

1. Marion Poschmann: ‘Projector, zwarte schenkingen’: een statement, aansluitend bij de verwarring, treurnis, radeloosheid in april 2020. Duisternis alom (het licht ging uit) maar ook nieuwe kansen, want die bleken er te zijn: herwonnen aandacht voor elkaar, de zorg, de bezinning, de stilte, een stap uit de ratrace … Tegelijk een hint over de komende bloemlezing: verwacht niet altijd erg gemakkelijke of vertrouwde poëzie. Meteen ook de band met een aspect van yin en yang dat ook in het Wikipedia-artikel wordt genoemd, een misschien zelfs stoïcijnse boodschap in tijden van corona: ‘Er is geen absoluut donker of licht; in de nacht wanneer het donker is, kan men toch zien en overdag zijn er altijd schaduwen.’


2. Ernst Jandl, ‘tram’: Poschmann is diepernstig, al mocht ik merken dat haar gedicht veel mensen aanspreekt en raakt, zelfs voor mij verrassend ook mensen die haast nooit gedichten lezen. Ik wilde voorkomen dat luisteraars gingen denken: weer zo’n zweverig etherisch poëzieproject. Voeten op de grond, en (wat af en toe terugkeert) een persoonlijke toets: het alledaagse, het ouder worden, wat zelfspot – anders dan Poschmann niet in vrije verzen maar (voor Jandls doen ongewoon) vormvast qua metrum en rijm.


3. Erik de Smedt, ‘Monoloog’: ik wilde het project ook expliciet een persoonlijke toets geven, de uit het Duits vertaalde gedichten nu en dan afwisselen met volstrekt eigen werk (al zijn de poëzievertalingen ook ‘eigen’ werk). Nu de mensen kennis hebben gemaakt met een ‘andere’ invulling van poëzie bij Poschmann en Jandl, kom ik terug op de oude opvatting: ‘lyriek is monologische uitdrukking van een gemoedstoestand of gevoel’. Weer een verrassing: het lyrisch subject is een hond die, wat melancholisch, praat of denkt als een mens. De definities van anderen worden daarbij verdisconteert. De inspiratie was iets bizars wat ik te zien kreeg, wachtend voor een verkeerslicht in de auto vóór ons, de foto die ik er gauw van maakte.


4. Gottfried Benn, ‘Mensen ontmoet’: van het dier naar de mensen. Omdat ik er rekening mee hield (dit bleek ook het geval) dat er kenners van Duitse poëzie onder de bezoekers zouden zijn, een zeker in hun ogen ongewoon gedicht. Benn staat uit zijn expressionistische periode (1910-20) bekend als de grote ontmaskeraar (in het spoor van Nietzsche) en cynicus. Yin en yang: hij was in feite een heel gevoelig mens, een zeer toegewijde dokter. Die twee-eenheid intrigeerde me. Vandaar een atypische en best wel troostende keuze: de bewondering voor de onopvallende, bescheiden mensen die het met weinig moeten stellen en toch wat van hun leven maken. Het goede. Het kwetsbare.


5. Ann Cotten, ‘lets see if we can get clear about the swans’: een herneming van het vorige thema dier-mens, een (poging tot) inleving, heel hedendaags en tegelijk een met een duur woord epistemologische kwestie: is er een brug te slaan tussen taal en werkelijkheid (hier het kijken naar zwanen), juist ook als je geen clichés wil gebruiken? De zwaan is natuurlijk het symbool bij uitstek van de poëzie. Ik ben er dieper op ingegaan in een interview met Jan Pollet:

JP: Waarom heb je voor de titel van je selectie gekozen voor een vers uit dit gedicht?

EdS: De werktitel van mijn vertaling was Sonnetten uit het vreemdewoordenboek en andere gedichten. Te droog, nogal saai, vond ik. Het is niet eenvoudig een representatief stukje uit deze gedichten te halen, omdat de context telkens zo bepalend is. Alle zwanen heten Reinhard klinkt aantrekkelijk, omdat het iets door en door poëtisch heeft. Om te beginnen de zwanen. Misschien herinner jij het je ook: in de interludia op televisie, decennia geleden. Filmpjes om rustig hiaten tussen twee programma’s te vullen, verstand op nul. In die filmpjes waren zwanen dé dieren die klassieke schoonheid belichaamden, voornaam, zuiver, edel …

Al van in de klassieke oudheid zijn ze ook symbool voor de dichter. Maar dan die ongewone wending, bijna het begin van een syllogisme dat niet klopt. Wanneer krijgen zwanen al namen, en dan nog dezelfde? Fuzzy logic, dus.

Tijdens het lezen ontdek je dat het precies over het benoemen van de werkelijkheid gaat. Met woorden een brug slaan naar iets buiten ons, wat ons fascineert, ontroert misschien. Bijzonder is dat Cotten een niet-sentimenteel en niet-symbolisch natuurgedicht schrijft, zeer concreet, nu en dan zelfs banaal – uitgerekend in een zo idealiserende Duitse lyrische traditie. Iedereen denkt natuurlijk aan Hölderlins Ihr holden Schwäne, de lieflijke zwanen die hun halzen dopen in das heilignüchterne Wasser – in dat prachtige korte gedicht Hälfte des Lebens.

Cotten probeert, anno nu, doodnuchter en niettemin gefascineerd, met taal vat te krijgen op de zwanen, er zich een ‘adequaat’ beeld van te vormen. Je sprak daarnet van fixatie op de vorm, goed, maar die vorm kan in haar werk ook heel losjes zijn, wat iets anders is dan niet doordacht. Fantastisch aan dit gedicht vind ik dat de zinsbouw gaandeweg verbrokkelt, de woorden ontsporen, de taal bijna smelt. In de tweede strofe lijkt de dichter te bekomen. Na de epifanie komt de ontnuchtering. De zwanen zijn gewoon ‘zwanendingen’. Toch blijft er iets hangen, is er iets als een nieuw inzicht – al wordt op het eind de premisse nog stevig onderuitgehaald.

JP: Is poëzie voor Cotten een middel om contact te krijgen met het leven?

EdS: In een openhartig poëticaal essay heeft ze de klassieke vraag die men schrijvers stelt eens op haar manier beantwoord: ‘Warum ich schreibe? Weil ich nicht weiß, warum ich lebe.’ Dit gedicht over de zwanen is in mijn ogen ook vooral een spiegel van hoe het denken denkt en hoe het denken leeft, wanneer we het even uit het verantwoorde, nuttige spreken loslaten en wanneer je de gebruikelijke vrees overwint om je te blameren door je spontaan sprekend bloot te geven. Een braaf uitgangspunt misschien, en toch een gedurfd gedicht.

Maar eigenlijk kan je een gedicht niet parafraseren. Mag ik afsluitend nog een stukje van Cotten zelf, uit haar scriptie, citeren?

‘Elke literatuur blijft strak gespannen tussen het individu en de algemeenheid van de taal. Zij heeft onder meer als taak, licht te werpen op de situatie van mensen in de wereld door ze met poëtische middelen weer te geven, voor zover je de poëzie een kenvermogen toeschrijft dat complementair is met dat van de natuurwetenschap. Niet verwijzen naar een “ideale” waarheid, maar “grijpen” en “bewegen” in de werkelijkheid, hoezeer die laatste ook schijnbaar en/of talig mag zijn. Dat is een moderne eis die we aan literatuur stellen.’

Ik kon in het SoundCloud-channel mijn voorliefde voor modernisme en avant-garde natuurlijk niet verbergen. En toch is dit gedicht van Cotten geen formalistisch experiment, wel iets mét gevoel erin.


6.  Konrad Bayer, ‘korte beschrijving van de wereld’: een heel ongewoon gedicht – sommigen zullen zelfs betwijfelen of het die naam verdient – schijnbaar uiterst eenvoudig (dat mocht wel na Cotten), helemaal geen gevoelsuitdrukking maar zakelijk als een woordenboek of encyclopedie. Nu evenwel veelomvattend en niet van ironie gespeend: probeer de wereld ’s te vatten in taal, alfabetisch, en meteen het besef dat je altijd (hoe lang de opsomming ook wordt) zult tekortschieten. Verband met een van de eigen impulsen: ‘er is alles in de wereld’.  Het principe van de opsomming keert in latere gedichten terug.
Ik schreef er eerder over in Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur: ‘De korte teksten die ik voor dit nummer heb vertaald, behoren tot de radicaalste in Bayers werk. Ze zetten de traditionele genres op de helling: gaat het om poëzie, om proza, om toneel, om verhalen? Ze tonen bepaalde facetten van het werk en bij elk ervan kun je je afvragen of ze nog literatuur zijn. Misschien helpt ook hier een verwijzing naar de beeldende kunst van de 20e eeuw, waar wél wordt aanvaard dat ze voortdurend de grenzen aftast van wat kunst is, en die grenzen ook verlegt. korte beschrijving van de wereld doet wat de titel belooft. De wereld, lijkt Bayer met Wittgenstein te zeggen, is al wat het geval is. Alleen hebben we de neiging dat te reduceren tot wat je in taal kunt uitdrukken (hier duidelijk gemaakt door woorden uit diverse klassen). Het komt heel willekeurig over, zo toevallig als de wereld zelf, en om tegen die contingentie in te gaan, kun je een ordening verzinnen, bijvoorbeeld de veilige alfabetische rangschikking. Bayer dacht de opsomming oorspronkelijk veel langer te maken, maar liet het er dan bij met een sprong van a naar z.


7.  Interview over Konrad Bayer, dat Paul Demets van me afnam bij het verschijnen van de steen der wijzen (Gent, 1999). K.B. (1932-64) kennen weinigen bij ons, ik heb veel van hem vertaald en over hem geschreven. In het Duitse taalgebied is hij een ijkpunt, wordt hij erkend als een van de origineelste naoorlogse Oostenrijkse schrijvers. Didactisch dus, een non-fictie tekst, een interview. Intermezzo zo je wilt.


8.  Sarah Kirsch, ‘Bomen’: na iets langs (10 min.) iets ultrakorts. In een tijd van apocalyptische dreiging een licht ironisch maar niet minder gemeend en satirisch toekomstvisioen: wat als mensen de natuur waarvan ze deel uitmaken voor een groot deel hebben vernietigd? Er haast geen benul meer van hebben? Een waarschuwing. De lapidaire, puntige stijl zal terugkeren, onder meer bij Bertolt Brecht en enkele hedendaagse dichters.


9. Dieter M. Gräf, ‘Het communisme begint in de Botanische Tuin’, een gedicht dat zijn uitgangspunt vond in de gevangenisbrieven van Rosa Luxemburg. Het eerste (door het woord uit de titel en de naam Luxemburg) maatschappelijke gedicht dat een verrassend privékarakter heeft. Niet, zoals in het later gevolgde ‘reëel bestaande socialisme’ van de DDR met minachting van de natuurlijke omgeving, maar juist met tedere aandacht ervoor. Zelfs lyrisch, in de traditionele betekenis van het woord. En een mooi voorbeeld van hoe je, ook al zit je opgesloten, toch door aandacht uit je kooi of ‘kot’ kunt ontsnappen (pandemie-gerelateerd).


10. Günter Grass, ‘Troost voor Anna’: groot contrast in stijl met het vorige. Nu weer een makkelijk te begrijpen gedicht in gewone spreektaal. Toch heeft het ook nog iets intiems, waar een buitenstaander niet meteen in binnendringt. Herneming van het thema politiek & privéleven: barre omstandigheden, dreiging en geweld buiten, het er voor elkaar zijn van geliefden, de een die de ander beschermt. Liefde als zorg voor de ander. Mooi is ook het bijna dialogerend karakter: ik tegen een jij. Grass heeft naast zijn romans veel gedichten geschreven, dit vind ik een van de meest geslaagde. (Grass is het grootst als prozaschrijver.)


[wordt misschien vervolgd]