Toen mijn vader de leeftijd van achttien jaar had bereikt, had hij zoveel cola z’n keel in gegoten, zo vaak de fles zoete frisdrank aan z’n lippen gezet, dat z’n tanden een voor een z’n mond uit begonnen te rotten, zodat hij verging van de pijn, en hij zelf eindelijk ook begon in te zien dat het niet langer een gezicht was: hij besloot ze allemaal te laten trekken. Vanaf dat moment gaat hij door het leven met een kunstgebit, dat hij zo nu en dan uit zijn mond nam om, tot mijn schaamte, mijn vrienden de stuipen op het lijf te jagen. Een vader die te pas en te onpas zijn tanden aflegt, wat is dat eigenlijk? Over de pijn die zijn rottende tanden hem moet hebben bezorgd heeft hij verder nooit met enig woord gerept, maar de flessen cola die hij zelfs daarna nog iedere avond en iedere ochtend aan zijn mond zette, een solistisch ritueel dat verder niemand in de familie ooit heeft begrepen, zeiden genoeg. En ook de woorden die hij sprak konden het maar nauwelijks verhullen: er zat rot in zijn mond. Daar kon geen kunstgebit tegen helpen. ‘Cola is een van de beste reinigingsmiddelen’, heeft hij mij eens toevertrouwd, terwijl ik crepeerde van de maagpijn. De woorden die hij sprak stonken, zijn tong bewoog zich als een gesel, immer was er de angst voor diens rake klappen. Aan die mond die, meer nog dan de handen die daarbij hoorden, mij heeft gevormd moest ik denken toen ik De koers van de eeuw, de nieuwe, van bloed dampende bundel van Charles Ducal opensloeg. ‘In de kribbe ligt het kind geboren / onder de dreiging van een tong, / een monsterlijke tong die strijkt over ogen / waardoor het kind tot boodschap wordt’ lees ik in de allereerste strofe van die bundel.