Schilder van stemmige miniaturen
Less is more in de opvatting van Leo Pleysier. Schrijven bestaat voor hem voor een groot deel uit schrappen en het aanbrengen van witruimte, net zolang tot er geen woord te veel staat en geen spatie te weinig. Wit is altijd schoon (1989) is niet toevallig de titel van Pleysiers bekendste roman en mijlpaal in zijn oeuvre. Een ander belangrijk onderdeel in zijn schrijfproces is het arrangeren van stemmen, die in zijn werk schijnbaar rechtstreeks – zonder bemiddelende of becommentariërende instantie – tot de lezer komen. Dat arrangeren van stemmen bestaat, net als bij de tekst, niet alleen uit het aan elkaar hangen van woordenstromen, maar ook uit het neerleggen van stiltes die voor het eindproduct minstens zo cruciaal zijn. Wanneer je de romans en novelles van Pleysier leest, dan herken je in de eerste oogopslag kleine nostalgische familieherinneringen en alledaagse scènes uit het gewone Vlaamse (dorps)leven en hoor je de taal van ‘de gewone man’, die gekenmerkt wordt door een opeenstapeling van clichés. Denk maar aan de monoloog van de dode moeder in Wit is altijd schoon die haar zoon in een Vlaamse tussentaal bestookt met roddels en banaliteiten van de voorbije dagen of aan de jeugdherinneringen van de hoofdpersoon verteld vanuit kinderperspectief in Dieperik (2010). Pleysiers boeken ademen een bedrieglijke en zelfs ogenschijnlijk oppervlakkige eenvoud uit. Maar vergis je niet, want in zijn composities speelt hij heel bewust met de Gestaltwetten die onze waarneming bepalen. Tegen de achtergrond van de oppervlakkige banaliteiten, in de witruimtes die door de woorden zijn afgetekend en in de stiltes rondom de stemmen, tekent zich een dimensie af die pas bij de tweede aanblik op de voorgrond treedt. (Zoals de bekende optische illusie van de witte vaas die plotseling opdoemt tussen twee zwarte gezichten.) Het is in het spel tussen die contrasten, tussen voorgrond en achtergrond dat het literaire werk van Pleysier tot leven komt en zijn diepte krijgt.