Gelukkig, daar ben je. Over 'Nog lang geen winter' van Peter Terrin

Liesbeth D’Hoker

In places deep with roots entwined, I live the life I left behind.
(Leonard Cohen, ‘Nevermind’)

 

Nam je in de loop van je leven ergens een verkeerde afslag? Nog lang geen winter van Peter Terrin oogt met zijn letters in reliëfdruk, diepe kleuren en de slanke hand op de cover die de lezer wenkt, niet alleen uitnodigend maar beschouwt een al even intrigerende kwestie. Welke splitsing op je levensweg was bepalend? En wat als je kon reizen naar het leven dat je door die ene beslissing nooit hebt geleid? Het zijn vragen die Nog lang geen winter omspannen. Voor de verkenning ervan grijpt Peter Terrin terug naar eerdere personages, Simon en Carla uit het alom geprezen Al het blauw (2021). Nog lang geen winter kan dan ook gelezen worden als tweede deel van een diptiek. Waar het leven in Al het blauw voor protagonist Simon nog openlag, verkent Terrin in zijn jongste roman de andere zijde: het zomers azuur is verspeeld, de talloze perspectieven hebben zich tot enkele vernauwd. Al is het Nog lang geen winter, Terrin positioneert zijn figuren immers in een licht futuristische setting vol speculatieve mogelijkheden. Scifi-elementen waarop hij reeds een beroep deed in De bewaker (2009) en De gebeurtenis (2022) dienen, zoals wel vaker in de betere sciencefiction, ook hier het existentiële vraagstuk. Nog lang geen winter is zichtbaar verknoopt met het eerdere werk van Terrin maar staat als prachtige roman ook geheel op zichzelf, met dwarsverbanden als fijne extra voor de oeuvrelezers onder ons.

Het verhaal trapt af met een zware septemberstorm, gevolgd door de ontdekking van de transactie van een riant bedrag op de bankrekening van de ik-verteller, Simon. Een onverwachte gebeurtenis waarvoor een logische verklaring uitblijft zet het verhaal in gang. Ondertussen vliegt Simon in het gezelschap van zijn inmiddels volwassen dochter Romy naar Italië om er de as van haar moeder, zijn ex-partner en jeugdvlam, de twintig jaar oudere Carla, te verstrooien. Vervolgens breekt een hacker in tijdens een nachtelijke chatsessie met zijn bank. Die brengt Simon dan weer in contact met een man met een gleufhoed die beweert te werken voor Quantum Entertainments en stelt dat Simon op reis is en gestrand in een leven dat niet werkelijk van hem is. In dat leven is hij vader van een dochter met een beperking, werkt hij als succesvol fotograaf met zijn assistent Boris aan een documentaire fotoreeks rond een enigmatische blonde jongen en ontmoet hij Miranda ’s nachts in lege kantoorgebouwen waar ze samen in de groene gloed van de noodverlichting de liefde bedrijven.

Nog lang geen winter zindert van bij het begin van de mysterieuze spanning. Hoewel er niet opzienbarend veel verwikkelingen optreden, en ook de atmosfeer verbazend onveranderd blijft, staat deze verhaalwereld voortdurend onder stroom. De roman vraagt dan ook om in één ruk gelezen te worden, wat niet betekent dat de thema’s die Terrin erin aansnijdt niet ook stuk voor stuk uitnodigen tot reflectie.

In deze nabije toekomst waar Trump vermoord is, bewakers in burger om vier uur de schoolpoort moeten ontgrendelen, Rinus Van de Velde van de aardbol verdwenen lijkt – mogelijk een nieuwe fase in zijn artistiek werk? – en een grote monoliet fungeert als bron van alle intelligentie, vormen maatschappelijke onrust en dreiging het achtergrondgeluid. Er zijn protesten en er heerst een avondklok, al gaat het leven onverminderd voort en ook de menselijke roep om spektakel blijkt behoorlijk futureproof. De dystopische kruiding vestigt nooit de aandacht op zichzelf, maar biedt een uitgelezen kader voor existentiële reflectie zonder in sentimentaliteit of moralisme te vervallen.

Maakte je destijds de juiste keuzes, hoe had je leven eruitgezien als je het anders had aangepakt? Valt daar, zo achteraf, als je het niet geleefde leven via een kwantumexperiment alsnog leeft, überhaupt een scherp oordeel over te vellen? Valt er in deze context aan waarheidsaanspraak te doen? En hoe houdt dat verband met de commotie rond het galactisch brein, de monoliet van de intelligentie, die mee het kader van Simons fictionele realiteit bepaalt? Nog lang geen winter leest voor mij als een gevoelig pleidooi voor de nuance van de rijkgeschakeerde tinten grijs. Terrins verhaaluniversum bestaat immers bij gratie van het mysterieuze en het mystieke, de ongrijpbare aanwezigheid in de dingen. De ruimte die hij tussen de bladzijden weet op te tasten, slaat een gat in het strakke, steriele weefsel van alledag, en houdt zich ver van het wijdverbreide uniforme zwart-witdenken. Terrin laat dan ook de slotzin van Stanislaw Lems scifiklassieker Solaris als motto aan zijn roman voorafgaan: ‘the time of cruel miracles was not past’. Inderdaad, er speelt meer tussen hemel en aarde dan wat het gros bereid is te zien. En parallel aan Solaris draait het bij Terrin eveneens om de poging om contact te maken met leven dat onmiskenbaar van het onze verschilt. Bij Lem is kosmonaut-protagonist Kelvin er niet op uitgestuurd om het territorium van de aardbewoners uit te breiden maar om in contact te treden met de organisch denkende oceaan Solaris. Ook voor Simon in Nog lang geen winter is het reiken naar de onvatbare en cryptische ander de uiteindelijke inzet.

 

Sluier van as

Van het water dat tijdens de zware onweersbui tegen de spiegelende hoogbouw gutst, gaat het naar het peilloze blauw in de baai van Napels. Wanneer Simon er vanaf een bootje aan de Grotta Azzurra de as van Carla wil verstrooien, duikt plots een verschuiving in zijn beleving op. Dit effect, ‘alsof de sluier van as zich onder het water bevond’, herinnert aan de opstulpingen van de levende oceaan in Solaris, maar evengoed aan het geheimzinnig oplichtende zwembad uit Al het blauw waar de onstuimige liefde tussen Simon en Carla opbloeide. Simon is zichtbaar aangedaan van deze vreemde hapering waarin de werkelijkheid leek te vervloeien, en waarvan hij – hoewel in het gezelschap van een schipper en Romy – de enige getuige was. Al twijfelt hij niet aan het bestaan ervan: ‘Ik had het gezien, ook al was ik de enige. De vertraging, en dan de versnelling, als een oude videoband.’

Het blijft niet bij deze ene verstoring, al gauw treden er meer van dergelijke fricties op. Vermoedelijk hebben de verschuivingen iets te maken met de reis die Simon maakt naar het leven van die andere Simon, een afsplitsing van hem die wortelde voorbij de beslissende tweesprong, waarna zich een ander verhaal vormde. Naar dat andere verhaal hebben we als lezer grotendeels het raden en ook Simon is beperkt tot het perspectief van het niet-gekozen leven, het tijdelijk alternatief dat uiteindelijk zal moeten worden opgegeven, terwijl het parallelle ‘echte’ leven onbekend blijft.

In Terrins beeldende beschrijvingen is er een opvallende aanwezigheid van reflecterende oppervlakken en waterspiegels: ‘Daarachter dobberde de zon in een poel van glas gevormd door wolkenkrabbers.’ En ook technisch geeft Terrin deze verdubbeling knap vorm door te werken met een momentane opsplitsing in het perspectief. Op betekenisvolle momenten schuift hij een korte interactie tussen een ik en een jij in. Deze subtiele ingreep heeft zowel een onthullend als een ontregelend effect en is eens te meer het bewijs van Terrins stilistisch en narratief vernuft. Een minimale kunstgreep die de instabiliteit in zijn verhaalwereld moeiteloos vat. Zoals in vroeger werk is ook hier Terrins dosering uitermate precies; zinnen vloeien met grote naturel, er staat geen woord te veel en verschuivingen worden op het juiste ogenblik ingelast en lichten het gebeuren net genoeg uit de haak. Terrin paart vorm en beheersing aan een grote intensiteit, de pudding zakt nooit in.

Nog lang geen winter is een toonbeeld van construct en ritmering. Geleidelijk aan tekenen er zich patronen af in de verstoring die Simon overvalt. In die beeldensoep, steevast aangekondigd door een aanzwellende kakofonie van vogelgezang, registreert Simon een kloppend geluid en verschijnen de contouren van een vrouwenenkel. Het filmische beeld keert in golven terug en vult zich verder op met losse details. Simon vermoedt een verband met de fout in zijn belevingstrip: waar hij na drie weken gewoon terug zou keren naar zijn eigenlijke bestaan met de garantie op herinneringen aan zijn niet-geleefde leven, zit hij nu vast. Slijten er stilaan gaten in het weefsel omdat hij de voorgeschreven limiet van de reis reeds lang heeft overschreden? En wil hij eigenlijk wel nog vertrekken uit dit alternatieve leven waarbij hij, zoals zijn dochter Romy beweert, een ander mens is geworden en beiden elkaar na jaren pijnlijk stilzwijgen eindelijk weer naderen?

 

Ruïnes van steenpuin

De droomrealiteit is even vanzelfsprekend als de werkelijkheid van alledag, haar intensiteit even waar. Simon komt thuis in de herinneringen, ze waaien hem onverwacht toe als de geur van verbrand tuinafval, dan keert hij terug naar het stille blauw oplichtende water – ‘Een ruimteschip waarin we hoopten aan de zwaartekracht te ontsnappen’ – met hem als laatste getuige: ‘Na mij bleef er niemand meer over. Ik was de laatste klant, de gordijnen waren dicht, de lichten uit.’

Zoals de ‘anderen’ in Solaris ontstaan uit de dromen van de bemanningsleden, ontkiemt het alternatieve leven in Nog lang geen winter op naamloze non-plekken: een havengebied, een stad, polders. Het zijn deze onbestemde mogelijkheidsruimtes die Simon als fotograaf opzoekt: duistere braakliggende terreinen, bouwvallige havenbuurten of verlaten gebouwen als gedroomde scheppingsgebieden. Voor de beschrijving van de kantoren kiest Terrin overigens opvallende bewoordingen – ‘Het waren de monochrome tempelrestanten van een verloren beschaving met ondoorgrondelijke rituelen.’ – die van Stanislaw Lem spiegelend: ‘It was like looking at the ruins of an ancient town, a Moroccan city tens of centuries old, convulsed by an earthquake or some other disaster.’ De ruïne als plek waar in het verleden leven heerste, die nu verlaten is en open voor nieuwe invullingen met oude restanten. Het stof zal er gaan liggen, de sporen zullen evolueren en onder invloed van de tijd transformeren tot alternatieve verhalen.

De werking van tijd staat centraal in Nog lang geen winter, ook als kunstenaar wil Simon de evolutie onder invloed van tijd naspeuren in het eigen werk. Wanneer hij als bezoeker naar zijn tweeluik in villa Borghese gaat kijken, wil hij ervaren hoe tijd verstrijkt. Hij maakt zich bewust niet kenbaar maar koopt gewoon een kaartje, volgt zoals de andere bezoekers de aangewezen route en kijkt niet langer naar zijn eigen werk dan naar dat van andere kunstenaars; Simon wil immers door zijn eigen foto’s verrast worden en daarin de bevestiging van zijn kunstenaarschap vinden. Is hij als maker in zijn opzet geslaagd? Dat is alleen aan de kunstenaar om te beoordelen; ‘De rest van de wereld was, al dan niet, een dankbare toeschouwer.’

Maakte hij de goede keuze? Ook Simon, die een assistent heeft, internationaal exposeert en niets te klagen heeft wat verkoop en aandacht betreft, moet steeds opnieuw op zoek naar bevestiging. ‘Dit is wat je doet (…). Je hoeft je aan niemand te verklaren.’ Hij is ernstig en introspectief van aard, doorziet het spel van de anderen rondom zich feilloos, maar over zijn eigen rol lijkt hij te twijfelen, alsof hij niet goed weet hoe te manoeuvreren en wat er juist van hem verwacht wordt. Gespletenheid en onrustige twijfel zijn zijn deel, enkel in de onbaatzuchtige armen van Miranda vindt hij een tijdelijke cocon; zij had hem gevonden toen hij er erg aan toe was. En omdat hun werelden slechts raken voor de duur van een nachtelijke ontmoeting in verlaten kantoorruimtes, kan hij aan haar alles vertellen en weet hij zich door haar gehoord: ‘Ze geloofde elk woord. Er werd niet aan mij getwijfeld, geen seconde.’

Wat is waarachtig, wat origineel, wat kopie, en wat schijnt ondanks de verstoring toch echter dan echt? Terrin weeft deze filosofische motieven door Nog lang geen winter. Het standbeeld van Lord Byron in de tuinen van villa Borghese met een afgebrokkeld boek in zijn hand blijkt slechts een replica van een Brits origineel maar is daarom niet minder existent: ‘Lord Byron en zijn lekkere boterham. Ik hield nog meer van het standbeeld dan tevoren.’

Originaliteit is een niet-nastrevenswaardige leugen. Levens, kunst, creaties spiegelen elkaar voortdurend, danken hun authentieke bestaan net aan aanraking, ontwikkeling en oppositie. Het draait steeds om vormen van contact, een poëticale focus die Terrin hier weer geslaagd oppikt. Vertwijfeling gaat gepaard met een opvallende nood aan nabijheid bij sommige personages, zo heeft Carla de grootste moeite met afscheid nemen uit vrees dat Simon niet zou terugkeren en verdwijnt assistent Boris nooit verder dan tien minuten uit de buurt van zijn werkgever. Een mooie referentie aan Rheia, de vleesgeworden droomverschijning van Kelvin in Solaris, die niet kan wijken van haar voormalige geliefde en schepper. Behalve uit Lems klassieker put Terrin voor zijn narratieve verwijzingen overigens uit een veel ruimer arsenaal aan populaire verhaalclichés, steeds wijzend op onze sterke verwevenheid. Een van de opvallendste sujetten in deze is zonder twijfel de ‘man met een deukhoed in de lichtkegel van de straatlantaarn. Ik waande me op de filmset van een Amerikaanse detective uit de jaren vijftig. Stoom, dacht ik. Er ontbrak stoom die uit een putdeksel lekte. Maar het was begin september, nog lang geen winter.’

Grappig aan de manier waarop Terrin deze stereotypen inzet is dat ze niet helemaal precies uitgevoerd zijn, dan wel als beeld wankel staan: ‘In mijn voorstelling was die baas zwaarlijvig en kortademig, zoals in de detectivereeks, maar toen veranderde hij in een atletische man in parka met een capuchon.’ We putten uit wat voorhanden is, maar zodra het in onze handen ligt, vervormt het zich. Elk van ons beschikt zo over een caleidoscoop aan opgeslagen materiaal waarop we ons al dan niet bewust beroepen om ons eigen stuntelende verhaal te vertellen. Beelden die zich in telkens nieuwe constellaties verweven en alternatieve afsplitsingen, nieuwe schakeringen vormen; verhalen die elkaar niet hoeven te bevestigen noch uit te sluiten. We bestaan in het verhaal zolang het boek opengeslagen ligt, suggereert Terrin: ‘Je sloeg het dicht en het verdween uit je bewustzijn, de dag nam het over. Maar zodra je weer begon te lezen stond alles je helder bij, alsof er geen tijd was verstreken en je die wereld nooit had verlaten.’

 

Operatie contact

Nog lang geen winter draait om de vele aanrakingen waaruit we bestaan. Omgeven door een scifi-jasje is dit een verhaal over ouders en kinderen, over verwantschap, liefdes- en familierelaties en waar die ‘along the way’ gekneed dan wel geknauwd werden. Het gaat over loslaten, afscheid nemen, draden die knappen en elders weer verknopen, over de terugblik op het leven tot dusver. Er is de golvende beweging van mogelijkheden die zich openen en sluiten, en finaal geen crying over spilt milk maar wel de dubbele beweging die laat voelen dat het altijd beide tegelijk is. Zo blijft het maar nazomeren voor Simon in Nog lang geen winter te midden van een handvol bepalende herinneringen.

Indringend is de manier waarop Terrin schrijft over gevoelens van kwetsbaarheid en hulpeloosheid. Hij laat zien dat je die niet ontgroeit door ouder te worden en dat je daar in zekere zin ook niet bij gebaat bent. Net die gevoelens zorgen voor intiem contact en vragen om verbinding met de ander die je hulpeloosheid beantwoordt. Een zekere autonomie is wenselijk, maar gehele autonomie is niet de bedoeling – waar we op elkaar aangewezen zijn, zijn we elkaar ten diepste nabij. Dat laat zich lezen in de verhouding tussen Simon en zijn dochter Romy die evolueert van uiterst moeizaam naar vanzelfsprekend intiem. In flashbacks keert Simon terug naar zijn prille vaderschap. Romy, de vrucht van zijn zinderende zomer met Carla, is geboren met een beperking ten gevolge van hersenschade bij de geboorte. Van meet af aan neemt het meisje een centrale en sterk bepalende plaats in het gezin in. Wanneer ook de hormonen door haar puberlijfje beginnen te razen wordt het voor het gezin helemaal moeilijk. Behalve de fysieke belemmering van een leven met een spastische arm en een moeilijk roterend been brengt de beperking ontzaglijk veel psychisch lijden, dagelijks omgezet in vlagen van kwaadheid en verontwaardiging. Waaraan heeft ze dit verdiend? Romy richt haar woede op haar omgeving, ze verwijt Simon dat hij het als vader nalaat om haar in bescherming te nemen, iets wat hij interpreteert als mikkend op een schuldgevoel, want had niet hij haar met de kwetsbaarheid waarmee ze door het leven gaat, opgezadeld?

Romy’s opstandige machteloosheid gaat gepaard met episodes van kwaadaardigheid. In die momenten experimenteert ze met de macht die ze wél heeft, een zekere vorm van autonomie die zich niet laat dicteren door haar beperking. Het zijn ogenblikken waarbij zij de touwtjes in handen heeft en zich even niet moet schikken naar het blinde lot. Haar aanhoudende asociaal gedrag sloopt Simon uiteindelijk, hij verzandt in totale wanhoop en stort zich in de zucht naar vergetelheid. Pas jaren later ziet Romy in dat het verdriet van haar vader om wat haar overkomen is geen afbreuk doet aan haar eigen verdriet. Ze kijkt inmiddels anders tegen haar beperking aan zoals valt op te maken uit deze veelzeggende observatie: ‘De aangepaste snijplanken en andere hulpmiddelen die op haar specifieke noden waren afgestemd lagen nu gebruikt op het aanrecht terwijl ze die toen ze nog thuis woonde nooit had willen gebruiken ‘wegens diep beledigend.’

De overpeinzing van de troebele geschiedenis herinnert aan Simons eigen vrije val zoals opgetekend in Al het blauw. Wanneer Simon in Nog lang geen winter kort terugblikt op de keuzes waarmee hij zijn jeugdjaren onherroepelijk ten einde bracht, is dat vooral om er de betekenisvolle rol van zijn moeder in aan te stippen. Ouderliefde komt in vele verschijningen, het uit zich in bezorgdheid die klein houdt en als pijnlijk onvermogen, maar ook als onvermoede kracht zoals Simon zelf als vader ervaart. Onder alle beschrijvingen, ook en misschien vooral de pijnlijke, ligt een warme zorgzaamheid.

‘Ze bleef diep in gedachten verzonken, later liet ze haar hoofd tegen de wand rusten en vielen haar ogen langzaam dicht. Ik herinnerde me haar engelachtige schoonheid in de rode gloed van de nachtlampjes in haar kinderkamer, de rust in haar ledematen, verlost van de dagelijkse spasmen, en mijn stille, giftige woede om wat ons weerloze meisje door het lot was aangedaan.’

Ouderschap is een van de meest ingrijpende levenskeuzes. Het verantwoordelijkheidsgevoel en de bezorgdheid van ouders is, zeker in het geval van een kind met een beperking, verpletterend, maar brengt ook onvermoede vitaliteit; kinderen schenken hun ouders een wereld. Romy werpt een ander licht op de situatie waar Simon in vastzit, ze is er rotsvast van overtuigd dat dingen mogelijk zijn, kent een groot rechtvaardigheidsgevoel en diep vertrouwen in het goede. Zo zegt ze bijvoorbeeld: dat je hier op bezoek bent, betekent vast dat je een goede keuze hebt gemaakt die niet voor de hand lag. Een boodschap die iedereen op een dag wel zou willen krijgen. En ze voegt eraan toe dat haar vader zich enkel de vraag ‘wat als’ stelde omdat er iets wrong: ‘Kijk, zei ze, als je één kans krijgt een kijkje te gaan nemen in een parallel bestaan, dan denk je na en ga je heus niet als een toevallige toerist, dan heb je een doel.’

Nog lang geen winter tekent een kwetsbaar portret van menselijk handelen en falen in intiem verband. Terrin trekt me weer diep onder in zijn bijzondere, verstilde universum, zo beheerst, zo intens. Zijn werk raakt me en laat me glimlachen, want Terrin zou Terrin niet zijn zonder zijn fijne droge humor. ‘Ik belde de notaris, een medewerkster vroeg eventjes geduld, diep in de lente van Vivaldi kreeg ik hem eindelijk aan de lijn’ of ‘Hulp van een medewerker zat diep in het menu verborgen. Ik kreeg een vrolijke vrouw aan de lijn die met elk antwoord dat ze gaf impliciet afscheid nam.’ Telkens selecteert hij met zijn fijnmazige blik die details die onthullend zijn en recht naar de kern van onze menselijkheid voeren. In de beschrijving over een hobbelige landing weet hij gelijk de menselijk drang tot controle te fileren: ‘de piloot stuurde in een snelle opeenvolging berichten aan het cabinepersoneel (…). Sommige passagiers keken van links naar rechts uit de raampjes om wijzer te worden.’ Stuntelig en lachwekkend, Lord what fools these mortals be, vooral blijven pretenderen dat inzicht en grip tot de mogelijkheden behoren.

Terrin tast een rijkgeschakeerd universum op in zijn naadloze opeenvolging van zacht geschaafde zinnen. De subtiliteit van dit schrijven is bijzonder gelaagd. Er zit poëzie in zijn spaarzaam ingezette metaforiek, in de bevreemdende en toch herkenbare beelden die aan de setting hun bepalende, licht ontwrichtende karakter weten te verlenen – ‘We liepen over een binnenkoer met gestapeld brandhout bewaakt door tuinkabouters.’ Bovendien zet hij het effect van herhaling zeer treffend in, legt de aandacht op de kleine constituerende rituelen van alledag: het roken op de brandtrap, de hardloopsessies ’s nachts, de vaste combinatie van klassieke muziek en koken, maar hij laat ook de kabouters en de losse veters meermaals terugkeren. Zoals geur een onvermoede herinnering kan initiëren, wierp Terrin me door zijn specifieke woordkeuze terug in een persoonlijk verleden: ‘netzakken’ gevuld met koopwaar, hoe lang was het geleden dat ik dat woord nog had gehoord?

Nog lang geen winter voert je als lezer mee naar een smeulende nazomer, een fictieve wereld die zich niet geheel laat doorgronden maar toch echt en vertrouwd aanvoelt. Misschien wel werkelijker dan het leven dat we leiden maar dat ons altijd enigszins vreemd blijft, waarbij we het gevoel hebben naast de eigen weg te lopen. Terrin laat in Nog lang geen winter het echte in het potentiële binnendringen, zoals Simon door de lens van zijn camera verschillende mogelijkheden kan laten vervloeien. Indrukwekkend. ‘Dat we het niet begrepen was net het bewijs van haar bestaan.’ Ik ben een dankbare toeschouwer.

 

BIBLIOGRAFIE

Peter Terrin, Nog lang geen winter. De Bezige Bij, Amsterdam, 2025.

Liesbeth D' Hoker over Peter Terrin
PDF – 249,4 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.