Een talisman met veel gezichten. De Vugt over 'Blauwboek, gedichten voor de grote reuzin' van Peter Holvoet-Hanssen

Geertjan de Vugt

1.

Met Blauwboek, gedichten voor de grote reuzin zet Peter Holvoet-Hanssen een nieuwe stap in zijn poëtische exploraties. Het is een van zijn favoriete woorden: exploratie. Niet navigeren, zoals je misschien bij een kapitein zou verwachten, ook niet sturen, of verkennen; nee, deze dichter voert exploraties uit. Hij verkent voor hem onbekend terrein. In kaart brengen, iets wat Holvoet-Hanssen eens letterlijk heeft uitgevoerd, is slechts een eerste betekenis van het woord exploratie. Het in kaart brengen van onbekend gebied heeft vaak als doel de opsporing van delfstoffen. Er is bovendien nog een derde betekenis. In een meer medische zin duidt exploratie op het onderzoeken van het lichaam, vaak een inwendig onderzoek dat plaatsheeft via een buitenaf toegankelijk orgaan. Verkennen, diagnosticeren, ontginnen – drie vormen van exploratie. Alle drie zijn het kwalificaties die van toepassing zijn op het werk van Peter Holvoet-Hanssen.

          En er kan nog een vierde aan worden toegevoegd. Exploratie is in de zestiende eeuw via het Franse ‘exploration’ de Nederlandse taal binnengedrongen. Het Frans, op zijn beurt, heeft het afgeleid uit het Latijn, waar ‘explorare’ zoveel betekent als uitvorsen, doorzoeken, omzien naar en zelfs openbaren. Interessanter is echter het gegeven dat het een samenstelling is uit ‘ex-’, uit, en ‘plorare’, luid schreeuwen of jammeren en hard huilen. Een exploratie is dus niet minder dan een luid uitschreeuwen, droevig dan wel opgewonden. En ook deze kwalificatie is zeker niet minder van toepassing op Holvoet-Hanssens poëzie dan de andere drie. Het moge duidelijk zijn waarom Holvoet-Hanssen de voorkeur aan deze term geeft. De viervoudige betekenis past heel goed bij het karakter van zijn poëzie waarin hij telkens weer het zeil hijst om naar nieuw gebied te vertrekken, alwaar hij nieuw materiaal voor zijn verzen hoopt te vinden, waar hij soms een diagnose kan stellen van het moderne Europa en waarvan hij het nu eens droevig dan weer opgewonden uitschreeuwt.

          Waren het eerder het vulkanische eiland Strombolicchio, de Spaanse stad Santander, Antwerpen en Oostende, het leven van Houdini, de voormalige leprakolonie Spinalonga, Navagio, het strand op het Griekse eiland Zakynthos dat ook wel bekend staat als het strand van de schipbreuken en smokkelaars, of de muziekdoos waarin zijn exploratiedrift en al even wilde poëtische fantasie werden aangezwengeld, is het nu een enkele kleur – en dit is waar het werkelijk nieuwe van zijn exploratie in schuilt – waarin hij op ontdekkingstocht gaat.

          In dit opzicht heeft zijn poëzie wel iets weg van de poëzie van een vagebond, of beter, een poëtische vagebondage. Tot de kenmerken van de vagebondage behoren een afkeer van afhankelijkheid, een ‘tot in het absurde doorgevoerde demonstratie van de eigen vrijheid’, een liefde voor het ‘niets doen, het doelloos ronddolen, het zwerven en drijven als een blad op het water’. De vagebond, immer op de vlucht voor conformisme, gaat bij voorkeur de natuur of fantasie in en soms vlucht hij naar een droomwereld.[1] Hij heeft een liefde voor het spel.[2] En ‘een extra ontwikkeld zintuig voor de tragische, obscure, onverklaarbare en zinnelijke kanten van het bestaan’.[3] Hij houdt zich bij voorkeur op aan de rafelranden van het bestaan en exploreert vooral, zonder doel, alleen uit vrijheidsdrang. Het zijn stuk voor stuk beschrijvingen die het poëtisch oeuvre van Holvoet-Hanssen treffend weergeven. Het heeft hem meer dan eens de kwalificatie ‘moeilijk’ of ‘hermetisch’ opgeleverd, maar wie deze omschrijvingen opvat als de regels van een vagebondistisch taalspel vindt wellicht een opening. Bovendien zijn het ook beschrijvingen die de dichter zelf heeft aangedragen, in een schrijven aan Yves T’Sjoen: ook Holvoet-Hanssen vindt ‘dat het recht en plicht van de dichter blijft grenzen af te tasten, meer nog, ze soms te overschrijden om over de schuttingen te kijken. Dat doe ik door mij in een toestand te brengen die ik “het beweeglijke element” heb genoemd. Spelenderwijs, maar met meer klemtoon op het spel dan zomaar op de speelsheid van een kind. Met de kwinkslag van een niet ongevaarlijke nar – zijn humor maakt een veilig, dualistisch denken onveilig. De nar scheert rakelings boven het menselijk leed op een rood tapijt met goudfiligrein.’[4] Of neem het gedicht ‘De ballade van Gérardie Byarvoi. sf-vagantenlied’ uit Blauwboek, een lang gedicht waarin een aantal uitspraken worden gedaan die uitnodigen tot poëticale lezing:

 

eens de waanzin bedwongen, besef ik dat ik heb gedroomd

mijn muze is geen menseneter

tijd bestaat niet maar extreemrechts wel                                                          

en godsdienst weet het altijd beter 

ik ga nu rond met mijn hoed, investeer in poëzie

niet in stiekeme poëtica’s

laat de jonge mensen zingend dansen                                                      

een speelse natuur is veel resistenter 

voor de rest trekt ge uw plan maar                                                          

ik ben geen schaap

ik ben geen brave verzenventer

knoop mijn mooiste dichtwerk voor mijn zoeteliefje                                                

           een talisman met veel gezichten

 een talisman met veel gezichten                                 

                         zo moet dit Blauwboek zijn.

 

Speels, non-conformistisch, tijdloos, recht voor z’n raap (of in ieder geval niet stiekem) en ook voorbijgaand aan binaire tegenstellingen, is deze poëzie altijd aan het ronddolen en –dwalen in de meest fantastische, kleurrijke werelden. Moeilijk? Wellicht. Vagebondistisch? Zeker.

2.

De poëzie van een vagebond kan niet zonder kleuren. Zoals Holvoet-Hanssen het zelf zegt in een gedicht over Rimbaud uit de eerdere bundel Gedichten voor de kleine reus: ‘Poëzie geen kleurwedstrijd? Je toverbol ontploft’. Je denkt bij zo’n regel al gauw aan een kinderlijke competitie, waarbij kleurplaten op fantasierijke wijze worden ingevuld. Maar een vagebond kleurt niet graag binnen de lijntjes, die laat liever zijn wilde toverbol ontploffen. Of, neem het gedicht ‘Reuzenwijsje’ uit Blauwboek, daarin wordt de reuzin uitgenodigd om mee te varen in de boot, waarbij dromen de reisgenoot zijn. Ze wordt uitgenodigd om te dansen. En dan: ‘schoon spinneke/een kleurenstoet/’t Stad is nu een toverhoed’. Alleen een vagebond kan met zo’n uitnodiging op de proppen komen. Maar wie dankzij de kleurwedstrijd, toverbol, kleurenstoet en toverhoed verwacht dat dit oeuvre barst van de meest wilde kleurschakeringen en –combinaties komt bedrogen uit. Er zijn slechts enkele kleuren die met regelmaat voorkomen. Zwart, eigenlijk de afwezigheid van kleur, is er een van. De nacht is vaak zwart. Wit, de haast oogverblindende aanwezigheid van alle kleuren, is een andere. Grijs, het gebied tussen wit en zwart, duikt ook vaak op. Af en toe is er paars. Goud is de kleur van de vissen die zo nu en dan opduiken, maar wordt vooral gebruikt om het zonlicht weer te geven; zilver voor de sterren van de nacht. Groen lijkt dan weer alles wat met natuur te maken heeft. En dan rood; rood is de kleur van het bloed, van het vossenvel waarin de dichter zich eerder al eens heeft gehuld, van een boot die meermaals voorkomt in deze poëzie en, zoals Holvoet-Hanssen het in een van zijn bundels ook wel stelt: rood is de kleur van de poëzie zelf. Daarmee lijkt rood een meest uitzonderlijke rol te vervullen in dit dichterlijk oeuvre. En toch wringt ook hier nog iets. Want van alle kleurennamen lijkt het blauw te zijn dat de meest bijzondere positie inneemt in het werk van Holvoet-Hanssen.

          Blauw is de kleur die het vaakst wordt geëvoceerd in zijn poëzie. Blauw is de kleur van de luchten. Zo zijn de luchten in Santander ‘saffierblauw’ en ‘korenbloemenblauw’ en is de lucht in Blauwboek van een ‘hemelsblauwe’ kleur. Blauw is de kleur van avond, en heel soms van de nacht, ofschoon die vaker wordt gekleurd door de afwezigheid van kleur, namelijk het zwart. In Spinalonga lezen we ‘als het ’t avondblauw aan ’t nachten slaat’ en, iets later in die bundel, ‘blauw is het nachtlaken’; of neem Gedichten voor de kleine reus: ‘spechten, meeuwen, leverbloempjes avondblauw’, en ‘blauw een glimp van lichte duisternis’, maar ook ‘de blauwe steen van de nacht’ en ‘Pruisisch blauw de nacht’. Blauw is de kleur van de woorden, letterlijk in het geval van Blauwboek, dat geheel in het blauw is gedrukt en daarmee een letterlijke blauwdruk vormt. Maar ook op andere plekken in zijn dichtwerk. In Gedichten voor de kleine reus is hij expliciet: ‘Om te klinken, om te klanken/blauw is de steen/van onze taal’, en nogmaals krachtig verwoord in een later gedicht: ‘een granaat zo slaat een woord in/danspaleis onblusbaar blauw’.

          Blauw is de kleur van ogen, van sommige ogen althans. Want andere ogen zijn soms hazelnootbruin, dan weer rood en dan weer groen. Blauw is de kleur van verdriet, van de blues. En er wordt heel wat verdriet bezongen in Holvoet-Hanssens oeuvre, vooral in meer recent werk. Dat komt niet zelden doordat de dood om de hoek loert. En ook die is blauw, zoals eenieder die wel eens een lijk van dichtbij heeft bekeken weet: door de asgrauwe huid straalt een blauwige gloed. Vooral in zijn twee meest recente bundels – Gedichten voor een kleine reus en Blauwboek, gedichten voor de grote reuzin – wordt het de kleur van de dood. In de eerste van die twee lezen we ‘blauw de dode kinderen’. Dit beeld keert terug in Blauwboek, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Jalalabad Blues’. In dit gedicht worden verschillende oorlogsscènes naast en door elkaar weergegeven. Zo vinden we in de tweede strofe een verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog, als op 10 mei 1940 Duitse bommenwerpers door de ‘korenbloemenblauwe lucht’ snijden; waarbij men niet vergeten mag dat de korenbloem symbool van Pruisen is en ook vandaag nog door rechts-nationalistische groeperingen wordt gebruikt. Vervolgens verschuift het beeld naar een kapotgeschoten huis waar kinderen zich schuilhouden ‘beneden blauwig schijnsel/drie kleine, blauwe clowns’, om daarna via Treblinka, Sobibor en Nagasaki, en ‘blauw van knuppelslagen’ in te zoomen op de Pakistaanse stad Muzarafad ‘kasjmieren dodenstad/geen trui maar blauw als kinderen bevriezend in zak en as’. Het treurlied lamenteert verder via Bagdad, Uruzgan, Kaboel, Congo en Gaza, waar een kind zich dood speelde: ‘ik herinner mij een bombardement, een vader op zoek naar zijn dochtertje/in een ooghoek tussen de brokstukken twee kleine, blauwe voetjes op tv’. Het gedicht eindigt met een regel die langzaam wegebt: ‘dood o was uw woord maar een lamp voor die koude voetjes’ tot alleen ‘dood o was uw woord’. Maar zelfs de woorden zijn blauw, zoals de dichter eerder heeft geschreven en zoals ze hier zijn afgedrukt. De dood is gruwelijk, en zeker niet alleen een meester uit Duitsland. Ze is vooral blauw. We treffen hier een blauw lied, dat blauwe situaties bezingt, waarin kinderen het blauw betreden en dat alles ook nog eens in het blauw afgedrukt. Om ‘Duizend en één nacht’, een gedicht van Leopold, dat door Holvoet-Hanssen tot twee keer toe als motto wordt gebruikt, te parafraseren (alleen rood, zwart en wit komen in het oorspronkelijke gedicht voor): en dit is blauw op blauw en blauw op blauw. De dichter noemde het een blues, maar het gedicht is een exploratie, en wel in de meest letterlijke zin van het woord.

          Niet alleen onderzoekt Holvoet-Hanssen wat het is om blauw te zijn – of de kleur nu duidt op de treurstemming of op de dood – ook beziet, of beter: besnuffelt hij hoe we blauw waarnemen. Van alle kleuren waarmee de dichter poëtische tableaus schildert, is het alleen blauw waarvan hij zich heeft afgevraagd hoe dat zou ruiken. In Navagio eindigt een gedicht met ‘is een barrière geef toegang tot een grafstede ruik mijn blauw’. Het is een opmerking waarbij de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein de wenkbrauwen zou hebben opgetrokken, maar niet omdat hij het een absurd idee zou hebben gevonden. Integendeel, het is er een dat niet zou hebben misstaan in zijn notities over kleuren die postuum verschenen als Bemerkungen über die Farben. Een kleur ruiken, het is slechts een ogenschijnlijk absurd idee; zo schrijft ook William H. Gass in een geweldig essay over deze kleur. ‘Als blauw onderdeel van onze wereld is zoals ik die iemand – iedereen – aanmoedig die te zien, dan staat niets het blauw in de weg om geroken, gevoeld, gegeten als ook gehoord te worden.’[5] Niet iedereen zal onmiddellijk geneigd zijn hierin mee te gaan. Toch loont het de moeite erover na te denken. Want wat is een kleur eigenlijk? Juist die vraag is van een ogenschijnlijke eenvoud, wie hem probeert te beantwoorden raakt al gauw verstrikt in de netten van de taal. Zeker wanneer die vraag wordt gesteld binnen het taalspel dat poëzie heet, waar ongebondenheid als enige wet geldt. Wittgenstein schrijft over de betekenis van kleur: ‘Op de vraag “Wat betekenen de woorden ‘rood’, ‘blauw’, ‘zwart’ en ‘wit’?” kunnen we weliswaar gelijk op dingen wijzen die zo zijn gekleurd, - maar verder gaat ons vermogen niet! Voor het overige maken wij ons van hun gebruik geen voorstelling, of een heel ruwe, deels onjuiste.’[6] Dus het feit dat wij het geuren van kleuren bij voorbaat uitsluiten duidt op die verkeerde voorstelling. Maar hoe zouden de kleuren eigenlijk geuren als we ze konden ruiken?

          Precies die vragen stelt Holvoet-Hanssen in zijn werk, maar alleen voor de kleur blauw. Zo lezen we in ‘Deurnroosje’, een gedicht uit Antwerpen: ‘Ik vroeg me af wat blauw was/Met een neus ruik je het/Ssst, het is een geheim…’ Wat blauw is, is een geheim. De strofe laat zich op meer dan een wijze lezen. Geheimen, die hebben de kleur blauw. Alles wat blauw is, is een geheim. Of datgene wat blauw is, dat is een geheim, dat bovendien alleen kan worden opgelost door te ruiken. In het licht van het eerder besproken gedicht doet dat nogal navrant aan. Wie blauw ruikt, ruikt de dood. Maar blauw is zoveel meer dan de dood alleen. Er zijn maar weinig kleuren die zo vaak worden gebruikt om de menselijke conditie mee te beschrijven als blauw. Het is, om nogmaals Gass te citeren, ‘onze talisman, het middelpunt van ons denken’. Zou het toeval zijn dat Holvoet-Hanssen, zoals we hebben kunnen lezen in ‘De ballade van Gérardie Byarvoi. sf-vagantenlied’, het volgende schrijft: ‘een talisman met veel gezichten/zo moet mijn Blauwboek zijn’? Wie zal het zeggen. In ieder geval is het zo dat het blauw, als talisman of als middelpunt van ons denken, er natuurlijk om vraagt om van alle kanten te worden onderzocht. Precies dat is wat Holvoet-Hanssen in deze bundel, dit blauwboek, doet.

3.

Blauwboek heeft een geweldige diepblauwe kaft en is geheel in dezelfde kleur gedrukt. Toch is dat niet wat een blauwboek tot een blauwboek maakt; althans, niet alleen. Een blauwboek was tussen de zestiende en achttiende eeuw de gewone benaming voor allerhande brochures, pamfletten en schotschriften, die vaak werden gepubliceerd met een kaftje in de kleur waaraan het zijn naam dankt. De term was misschien nog wel veel gebruikelijker in het vroegmoderne Engeland, waar vanaf de vijftiende eeuw blue books in gebruik waren: grote donkerblauwe boeken waarin de verslagen van het parlement werden bijgehouden. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan werd een blauwboek gebruikt om alle personen die in dienst waren van de Amerikaanse overheid in bij te houden. Polemisten, ambtenaren en politici, op een bepaald moment in de geschiedenis had ieder zo zijn eigen blauwboek. Filosofen konden natuurlijk niet achterblijven. Misschien wel het bekendste blauwboek van de twintigste eeuw is dat van Ludwig Wittgenstein. Zijn blue book bevat aantekeningen uit de periode 1933-1934 en vormt samen met het brown book een voorstudie voor wat later zou uitgroeien tot zijn Philosophische Untersuchungen. Het blue book bevat een van zijn vroegste articulaties van de taalspel-theorie.

          Als een van de meest door schrijvers en kunstenaars geliefde filosofen een blauwboek heeft geschreven, hoeft het niet verbazen dat ook literatoren zouden volgen. William H. Gass schreef met On Being Blue een fenomenaal essay, misschien wel de beste poging om alle betekenissen van blauw te vangen in taal, ofschoon zo’n poging, zoals hij zelf toegeeft, altijd gedoemd is te mislukken. Juist in dat gedoemd zijn tot falen, in de confrontatie met de eigen tekortkomingen, schuilt het blauw. En nu is er dus het blauwboek van Holvoet-Hanssen. Wat voor een blauwboek is dit? Een polemiek? Een politiek verslag? Een register? Een filosofische onderzoeking van taalspelen? Een essayistische poging de verschillende menselijke condities te beschrijven die alle geplaatst kunnen worden onder de noemer blauw? Of een dichtbundel waarin het blauw en niets dan blauw wordt bezongen? Misschien is het dit wel allemaal. Verdeeld over vijf afdelingen vinden we verschillende liederen: van de ‘Jalalabad blues’ waarin talloze kinderen die slachtoffer werden van oorlogsgeweld worden bezongen, tot aan ‘Lamento’ waarin een haast frivole klaagzang wordt gezongen over een gestorven merel; van het ‘Sterrenwijsje’ waarin het raadselachtige karakter van de poëzie wordt bezongen (wind wordt zichtbaar, zand dat zingt) tot ‘Jazz Indigo’, een improvisatie wellicht, waarin critici van Holvoet-Hanssen de wind van voren krijgen:

 

de groene specht lachte mij uit met mijn lapis lazuli

ik werd beschuldigd van esoterie, numerologie, HET MAKEN VAN CRYPTOGRAM     

te brede gedichten en nachtwinderige rede, zijn voeten zijn hol

maar ik zeg u: zelfs badend in de room blijft een drol een drol

dit is het laatste lood, ook voor u is er geen leven na de dood

 

De groene specht, bekend om zijn luide roep, lacht hier het ik, dat we voor het gemak maar als de dichter beschouwen, uit om zijn lapis lazuli, dat wil zeggen, zijn blauwe edelstenen. Wat kunnen deze edelstenen van de dichter, zijn waardevolste waar, anders zijn dan zijn gedichten? Als blauw de steen van onze taal is, zoals hij eerder schreef, dan zijn de gedichten onze lapis lazuli. En critici kunnen kwetteren wat ze willen, suggereert de dichter hier, zijn gedichten blijven immer wat ze zijn, gedichten – het enige wat rest na de dood. Want dat is wat ons allen wacht: aan het einde van de lange exploratie door het huis van de wereld wacht ons het oneindige blauw.

 

4.

Bij eerste lezing was het me niet direct opgevallen, maar veel gedichten in Blauwboek gaan over de dood. Haast ieder vers bezingt de vergankelijkheid. Laten we de bundel eens op een willekeurig punt openslaan, alsof we volleerde vagebonden zijn, niet op zoek naar de bevestiging van een these, maar open voor wat in het oog valt. In ‘Winterhand’ lezen we in eerste instantie dat alles goed komt, terwijl het eindigt met ‘Wat ik was, wordt ijsblauw/en alles wit//God blijft alleen achter op zijn rozenstok’. Het gedicht dat er direct op volgt ‘Rozenbloedje ♫’ bevraagt opnieuw of alles wel goed komt, en opnieuw is daar de dood: ‘kind sterft een eeuwigheid te vroeg/vader verdrinkt zich in de kroeg’. Ook het gedicht dat eraan voorafging eindigt met een opsomming van ‘kinderen van Aleppo en Mosul’, ‘radeloze moeder van de Sahel’, ‘vriesnachtkonijnen’, een opgejaagd hert in het vizier, zonder zuurstof in ‘de soundcheck van de dood’. Als we dan toch terugbladeren eindigt ook het volgende gedicht weer met de dood: ‘Het licht wacht in de nacht./Veerman, noteer in uw carnet: nu is hij gelukkig’. Dit laatste vers mag wellicht gelezen worden als een van de vele betekenissen van Holvoet-Hanssens blauwboek. Meer en meer dringt het besef door dat Blauwboek wel eens heel goed een notitieboek zou kunnen zijn waarin de namen zijn opgetekend van diegenen die de onomkeerbare weg van het ondermaanse naar het hiernamaals hebben afgelegd. Op een bepaalde manier is het blauwboek evenzeer een rouwboek. Op het omslag lezen we dat Blauwboek een ‘poëzietestament’ is. Niet toevallig is er ook een gedicht opgenomen dat de titel ‘Testament’ draagt. De eerste strofe:

 

ik wil je nog vertellen over de merel en de mus

maar de tijd neemt mij de adem af, wat ik nalaat

na deze trip versregels oplossend in het blauw

en de goede raad van de Godin van de Vrede

ondanks alles: ‘reik aan elke dag de hand’

en stervend: ‘ga voorbij aan al wat lelijk is’


In de laatste strofe wordt nog een keer het woord tot de ‘groene specht’ gericht, alsof de dichter zich nog een keer tot zijn critici wendt. Die worden welkom geheten en nog een laatste keer vergast op het ongelooflijke: ‘dit poëzietapijt vliegt zonder woorden, echt’. Daarmee was het laatste woord aan de dichter, we weten immers dat het niet uitmaakt hoe het oordeel over Blauwboek luidt, de dood wacht ons allemaal. Ooit zijn wij allen ‘blauwe mensen’, zoals dat heet in het gedicht ‘Wassalon Oase’ uit de laatste afdeling, ‘weggespoeld’ en wederom ‘opgevist’. Het leven spoelt misschien wel voort in het wassalon, de exploratie houdt hier op. In de wasmachine gaan de kleuren door elkaar. Alles zwaait en zwiert door elkaar, als in één grote kosmische beweging. Want dat is hoe we dit beeld ook mogen lezen. Wie de tijd neemt om goed en lang te staren naar het ‘zwartblauwe’ firmament van de nacht, wie het waagt een blik in diepe oneindigheid te werpen ziet niet alleen blauw. Andere kleuren lichten op, als tekens van leven. En toch, toch kan ik me niet van het gevoel ontdoen dat Blauwboek eigenlijk maar over één ding lijkt te gaan: de dood. Natuurlijk, blauw is de kleur van de poëzie, de kleur van ogen, de kleur van luchten en zeeën, de kleur van verdriet maar bovenal is het toch de kleur van de dood. En dat is bijzonder. Waarschijnlijk denkt men bij de dood eerder aan een onpeilbaar zwart, of een stralend wit. Niet in het oeuvre van Holvoet-Hanssen. Hij laat zien dat overal waar we blauw zien, ruiken of voelen, de dood op de loer ligt. Of het nu om de kleur op zich gaat, of om de zaak of handeling die ermee wordt beschreven: ze houden elkaar wederzijds gevangen. Het is onmogelijk om het een zonder het ander te denken. We kunnen ons wel afvragen wat ‘blauw’ betekent, zoals Wittgenstein ons dat voorwierp, maar we kunnen de kleur alleen maar verbinden met diens manifestaties. En dan is er één die vanaf overal kan worden waargenomen, als de horizon waar eenieder onophoudelijk en zonder mogelijkheid tot afwenden op afstevent, namelijk het ‘Zijn zonder Zijn’ om voor een laatste maal het blauwmoedige essay van William H. Gass te citeren. Voor dat Zijn zonder Zijn past maar een kleur: blauw.

NOTEN

 

[1] Steinz, Vagebondage, pp. 10-12.

[2] Steinz, Vagebondage, p. 138.

[3] Hanssen, Alleen een wonder kan je dragen, p. 58.

[4] Holvoet-Hanssen, ‘Op een vliegend tapijt naar het getal drie’, in: T’Sjoen, Stem en tegenstem. Over poëzie en poëtica, pp.152-157. Hier: p. 153.

[5] Gass, On Being Blue. A Philosophical Inquiry, p. 76.

[6] Wittgenstein, Over kleur, I.68, p. 26.

BIBLIOGRAFIE

William H. Gass, On Being Blue. A Philosophical Inquiry. New York Review Books, New York, 2014 (1976).

Léon Hanssen, Alleen een wonder kan je dragen. Over het sublieme bij Mondriaan. Huis Clos, Rimburg, 2017.

Peter Holvoet-Hanssen, Dwangbuis van Houdini. Prometheus, Amsterdam, 1999.

Peter Holvoet-Hanssen, Strombolicchio. Uit de smidse van Vulcanus. Bert Bakker, Amsterdam, 1999.

Peter Holvoet-Hanssen, Santander. Ontboezemingen in het vossenvel. Prometheus, Amsterdam, 2001.

Peter Holvoet-Hanssen, ‘Op een vliegend tapijt naar het getal drie’, in: Yves T’Sjoen, Stem en tegenstem. Over poëzie en poëtica. Atlas, Amsterdam, 2004.

Peter Holvoet-Hanssen, Spinalonga. 44 gedichten. Prometheus, Amsterdam, 2005.

Peter Holvoet-Hanssen, Navagio. Prometheus, Amsterdam, 2008.

Peter Holvoet-Hanssen, Antwerpen/Oostende. Prometheus, Amsterdam, 2012.

Peter Holvoet-Hanssen, Gedichten voor de kleine reus. Uitgeverij Polis, Antwerpen, 2016.

Peter Holvoet-Hanssen, Blauwboek, gedichten voor de grote reuzin. Uitgeverij Polis, Antwerpen, 2018.

P.W.J. Steinz, Vagebondage. De Graafschap N.V., Aalten, 1941.

Ludwig Wittgenstein, Over kleur, vert. Paul Wijdeveld. Boom, Amsterdam, 2012.

 

Geertjan De Vugt Over Peter Holvoet Hanssen
PDF – 182,4 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.