Woede een plek geven. Over 'Wolf' van Kristien Hemmerechts

Siebe Bluijs

Woede is de emotie die misschien wel het best in verband kan worden gebracht met het huidige tijdsgewricht. Enerzijds is er een algeheel gevoel van onvermogen over allerlei plotselinge veranderingen – of juist het fundamentele gebrek daaraan. Anderzijds is de verheven positie waarin de ander zich plaatst vaak een bron van woede. Of dit nu de moreel verheven positie betreft van zogenaamde Gutmenschen of boze witte mannen die alles willen white- of mansplainen.

Wolf, de nieuwe roman van Kristien Hemmerechts (1955), adresseert niet de grote politieke vraagstukken van deze tijd, maar is een onderzoek naar alles verterende woede aan de hand van pechvogel Vladimir Oeltsjenko. Zijn woede wordt voorgesteld als een wolf die huist in zijn borst. Wolf geeft een beeld van Vladimirs pogingen om met zijn woede om te gaan en van de invloed die zijn boosheid heeft op zijn omgeving. De roman neemt vooral de rol van therapieën, praatgroepen en retraites onder de loep en laat daarbij zien waar deze vormen van (zelf)hulp op hun grenzen stuiten.

            Vladimir is woedend over de leugens die volgens hem zijn lot hebben bepaald. Hij werd als buitenechtelijk verwekt kind in huis gehaald en opgevoed door zijn grootmoeder Baba, het hoofd van een enorm gezin. Het gezin heeft Vladimir nooit op de hoogte gebracht van deze constructie. Pas veel later ontdekt hij dat zijn zussen in feite zijn tantes zijn. Zijn leven lang (Vladimir is in het heden van de roman zojuist vijftig geworden) draagt hij het zijn familieleden na dat zij de waarheid voor hem hebben verzwegen, waarbij Baba het het meest moet ontgelden. Reden nummer twee voor Vladimirs woede is zijn ex-vrouw Rita. Vladimir is te weten gekomen dat niet haar ex-man de biologische vader is van Rita’s kinderen, maar een anonieme spermabank-Deen. In de confrontatie die op deze onthulling volgt, raakt Rita door Vladimirs toedoen gewond. In de schikking die het stel treft verliest Vladimir veel geld, terwijl in zijn ogen Rita’s leugen de aanleiding was van het ongeluk.

            Vladimir denkt dat hij gevangen zit in zijn omstandigheden en dat woede zijn lotsbepaling is. ‘Als Oedipus was hij recht in de armen van een noodlot gelopen dat hij had proberen te ontvluchten’, zegt hij over de leugen van Rita. De intertekst met de Oedipus-tragedie is ook op een andere manier relevant. De roman suggereert dat Vladimir geen normaal Oedipaal proces heeft doorlopen door de onduidelijkheid over de identiteit van zijn ouders. Hierbij wordt een spel gespeeld met de klassieke man-vrouwverhoudingen uit de psychoanalyse: bij gebrek aan een vaderfiguur verzet Vladimir zich tegen de moederfiguur, die normaal gesproken het object is van verlangen. Vladimirs obsessieve woede betreft vrouwelijke figuren die deze tegenstrijdige posities verenigen. Zo wordt over zijn afwezige biologische moeder verteld: ‘Als kind had hij zijn moeder mooi gevonden. Dat had hem in de war gebracht, want hij haatte die vrouw die onaangekondigd kon komen opdagen met cadeautjes voor hem’. Zoals uit dit citaat blijkt, is de verwarring – en de daaruit voortkomende boosheid – vooral gericht op de intimiteit van vrouwen die in een relatie tot Vladimir staan. Zijn nietsontziende woede jegens Baba en zijn tantes komt voort uit het feit dat ze voor hem gezorgd hebben: ‘[Z]e hadden ook zijn babylijfje gewassen, hem gevoed, schone luiers aangedaan, gewiegd’. Aan zijn therapeut verklaart hij: ‘Dat, lieve Lieselotte, is wat mij gek maakt’. Genezing is dus gelegen in de acceptatie van vrouwelijke intimiteit.

            Vladimir ziet Lieselotte als de sleutel tot herstel. Hij verwart namelijk de (professionele) aandacht die hij van Lieselotte krijgt voor intieme liefde. Tegelijkertijd staat zij als hulpverlener in een hiërarchische relatie tot Vladimir. Zodoende verenigt ook zij de dubbele positie – als object van verlangen én verzet – die bij Vladimir voor zoveel verwarring en woede zorgt. Zijn verlangen is gericht op Lieselotte als persoon; zijn verzet richt zich tegen de beroepsgroep waartoe zij behoort.

Coaches moesten bij wet verboden zijn. Ze duwden iedereen in dezelfde mal, verkondigden dat elk mens kon zijn wie hij wilde zijn, dat iedereen meer kracht in zich had dan hij besefte. Elke ervaring was een bron van rijkdom, zelfs de pijnlijkste, als je jezelf er maar een positief verhaal over vertelde. Wel, waarde coach, er zijn wonden die niet helen, er zijn dromen die nooit in vervulling gaan en er zijn ervaringen die je leven lang pijnlijk zullen blijven.

Vladimir weigert het uiteindelijke doel van therapie – acceptatie – onder ogen te komen, simpelweg omdat sommige dingen niet geaccepteerd kunnen worden. Wolf onderzoekt de spanning tussen het vasthouden aan een destructieve woede en acceptatie van de omstandigheden.

Vreemde eend

Als Lieselotte zich laat ontvallen dat ze op retraite gaat in rustoord ‘Coccola’ (informeel Italiaans voor knuffelen) vat Vladimir dit op als een impliciete uitnodiging en reist ook hij (zonder haar medeweten) af naar het voormalige klooster in Wallonië. De roman handelt voornamelijk over de voorvallen in Coccola, waarbij wordt teruggeblikt op Vladimirs verleden.

In het klooster is Vladimir een vreemde eend in de bijt. Waar personeel en deelnemers zich bezighouden met zingeving, klampt Vladimir zich vast aan zijn onverzettelijke woede. Deze confrontatie levert van meet af aan komische situaties op. Vladimir kan zijn kamer niet vinden in het klooster en ergert zich aan de gebrekkige bewegwijzering. Hij ziet ertegen op dat hij terug zal moeten naar de al te vrolijke baliemedewerker die, zo beeldt Vladimir zich in, hem te verstaan zal geven dat hij zich niet druk moet maken.

Hij maakte zich wel druk. Er was wél iets aan de hand, anders zwierf hij hier niet rond als Jezus in de woestijn. Veertig dagen had die loser het uitgehouden. Waar was dat voor nodig geweest?

Vladimirs reactie is volstrekt overtrokken en werkt daardoor op de lachspieren. In de traditionele studie naar humor wordt het humoristische effect verklaard door de superioriteitstheorie: de situatie is grappig doordat de lezer zelf boven de situatie staat en de ergernissen wél kan relativeren. Ook de mensen in Coccola vinden Vladimir ‘grappig’ (wat in feite neerkomt op ‘lachwekkend’). De deelnemers aan de retraite maken Vladimirs woede onschadelijk door met hem te lachen of door zijn houding op te vatten als ‘onbevangen eerlijkheid’. Die verheven positie, die gemaskeerd wordt als vriendelijkheid, leidt natuurlijk tot nog meer woede.

Als ik woedend op jou ben, en jij blijft vriendelijk, dan negeer jij mijn woede. Jij doet alsof mijn woede geen impact op jou heeft, jij bent boven mij en mijn woede verheven, dus moet ik die woede kracht bijzetten om jou te overtuigen én je een toontje lager te laten zingen.

Daarmee is Vladimir in eerste instantie het slachtoffer van zijn eigen woede en de spot die hij over zich afroept (wat zijn woede tegelijkertijd rechtvaardigt). De roman speelt een slim spel door de lezer te laten lachen met het hoofdpersonage: door zijn onwankelbare boosheid legt Vladimir namelijk de tekortkomingen bloot van de mensen die zich boven hem verheven voelen.

            Als Vladimir pertinent weigert mee te gaan in de basisfilosofie van Coccola – de helende kracht van vriendelijkheid – blijkt dat vriendelijkheid, in tegenstelling tot wat de deelnemers denken, niet in alle gevallen heilzaam is. De bezoekers van Coccola blijken echter immuun voor kritiek door vast te houden aan hun superioriteitspositie.

Zo waren die coaches: ze gaven je de tijd om te groeien, en als je niet groeide, vonden ze dat jammer voor jou. Hun schild doorboorde je niet.

Vladimirs komst brengt aan het licht dat ondanks de vermeende nadruk op zelfreflectie niemand in Coccola het schild van (opgelegde) vriendelijkheid durft te laten zakken. Vladimir maakt op zijn beurt gebruik van spot als hij aan Linda, de oprichtster van het klooster, wordt voorgesteld. ‘Welkom op Coccola, Vladimir’ zegt zij nadat ze de filosofie van het rustoord uit de doeken heeft gedaan. ‘Het land van de glimlach!’ repliceert Vladimir, waaraan wordt toegevoegd: ‘Hij wilde spottend klinken, maar haar glimlach bleef breed.’

            Dat Vladimirs spot niet tot Linda doordringt, komt deels doordat zij blind is voor de tegenstrijdigheden in haar eigen verhaal. Ze vertelt dat ze Coccola in navolging van haar vaders levensvisie heeft opgericht: een plek waar ruimte is voor radicale vriendelijkheid. Linda’s moeder heeft dit idee altijd maar onzin gevonden. Haar vader is, vanuit zijn idee van radicale vriendelijkheid, nooit tegen haar in het verweer gegaan. Dit resulteerde erin dat hij zwijgzaam werd en, volgens Linda, zijn droom nooit heeft kunnen verwezenlijken. De ironie dat haar vader te vriendelijk is geweest, waarmee hij zichzelf volledig heeft weggecijferd, ontgaat Linda.

            Het blijkt niet de enige tegenstrijdigheid waar Coccola op stoelt. Linda voelt zich verheven boven haar consumerende moeder: ‘Mijn moeder droomt van chique kleren, juwelen, ingewikkelde kapsels … Dat zijn geen dromen, dat zijn verlanglijstjes’. Linda is daarentegen bezig met zingeving en het verwezenlijken van dromen. Maar niet alleen kost het verblijf een flinke duit, de filosofie van vriendelijkheid is ook een verdienmodel om hotelgasten voor allerlei karweitjes te laten opdraaien. De zin van dit soort ondernemingen is volgens Vladimir bovendien behoorlijk betrekkelijk:

[A]l dat geld om telkens hetzelfde riedeltje te horen: woede had geen zin, hij moest het onder ogen zien, het een plek geven en loslaten. Waar was die beruchte plek? Konden ze op een plattegrondje een kruisje plaatsen?

De zelfhulptaal is voor Vladimir alleen van toepassing op mensen die geen werkelijke problemen hebben. Hij vraagt zich af in hoeverre credo’s als ‘elke ervaring = rijkdom; jouw ervaringen = jouw menselijk kapitaal’ van nut zijn voor bijvoorbeeld een vluchteling die zijn kind verloren heeft. Door ervaringen als kapitaal voor te stellen evoceert deze pseudo-filosofie daarenboven een consumentistisch gedachtegoed waartegen zij zich zegt af te zetten. (De gelijkenis tussen de naam van Linda’s onderneming en een bekend frisdrankmerk is natuurlijk ook niet toevallig.)

Kanteling
Wolf biedt daarmee op het eerste gezicht een afrekening met de zelfhulpindustrie aan de hand van een personage dat ook zo zijn tekortkomingen kent. De roman neemt echter een wending die deze kritiek in een ander licht zet. Op de eerste ochtend van de retraite vergezelt Vladimir Linda tijdens haar autoritje naar de bakker. Vladimir dringt erop aan dat de ruiten worden gekrabd, maar volgens Linda is dat niet nodig omdat ze de route op haar duimpje kent. De auto komt onderweg in een slip terecht en komt daarbij op zijn kant te liggen. Lieselotte, die door een stom toeval op de plek van het ongeluk aanwezig is, raakt daarbij onthoofd en Linda zwaargewond; Vladimir komt er beter vanaf, maar hij zal zijn werk als pianist niet kunnen voortzetten.

            Als Vladimir zich na een bezoek aan het ziekenhuis weer aansluit bij de deelnemers in het klooster, wordt hij aanvankelijk bevestigd in zijn scepsis: ‘[N]iemand stond te verkondigen dat elke ervaring een bron van rijkdom was, een opportuniteit.’ De meesten weten niet goed wat ze moeten zeggen nu ze geconfronteerd worden met iemand die aan de dood is ontsnapt. De dag na het ongeluk slaat de sfeer om. Lieselotte had de avond voor het ongeluk aan de groep meegedeeld dat ze bang was voor Vladimir. Zij blijkt bovendien iedereen op de hoogte te hebben gebracht van zijn vermeende gewelddadige verleden. De groep wantrouwt Vladimir; slechts een van de deelnemers neemt het voor hem op: ‘Tessa gaf hem een zakdoek. Ook zij huilde. Arme Tessa, die alles voelde’. Door Vladimirs halsstarrige afkeer van de mensen in het klooster is de lezer in eerste instantie geneigd deze zin ironisch op te vatten. Toch is hier een verschuiving gaande die het tweede deel van de roman typeert.

            De pijnstillers die Vladimir slikt verdoven hem, waardoor de wolf in zijn binnenste tijdelijk gaat liggen. Na het ongeluk neemt het verhaal nog een andere wending: Baba sterft plotseling. In plaats van dat dit Vladimir de genoegdoening verschaft waarop hij zijn leven lang gehoopt heeft, constateert hij dat een groot verdriet hem overvalt. Met de dood van Lieselotte en Baba zijn twee machtige moederfiguren uit Vladimirs leven weggevallen. Het plotselinge verdriet dat zijn woede doet verdwijnen zet het idee van een lotsbestemming – waar hij zijn leven lang in geloofde – op losse schroeven. De plek die de opgeloste woede achterlaat wordt ingevuld door de (in de psychoanalyse ‘normale’ (lees: heteronormatieve)) liefde voor Tessa. Zij zorgt voor een verandering in de manier waarop Vladimir naar zichzelf kijkt.

Tessa voelde de wolf niet, of wilde hem niet voelen, of deed alsof ze hem niet voelde. ‘Ze hebben je doen geloven dat er een wolf in je borst huist, maar dat is niet zo.’

Ze wil Vladimir helpen door hem te laten zien dat het ook anders kan. Dit doet ze onder meer door zijn portret te schilderen. ‘Ik geef [mensen] zichzelf, een versie van zichzelf’, zo omschrijft ze de inzet van haar schilderkunst. Tessa’s zienswijze opent de deur naar een poëticale lezing: kunst – en dus ook de roman – kan de mens helpen om te gaan met de woede die het resultaat is van zijn lotgevallen.

            Een sleutel voor zo’n poëticale interpretatie is ook Leander, Vladimirs enige vriend. Vladimir begeleidt de blinde stand-upcomedian op de piano en rijdt hem langs de theaterzalen van het land. Leander is vlak na zijn geboorte in Tsjaad door zijn ouders achtergelaten in (of nabij, dat is niet helemaal duidelijk) een waterput. Hij is, evenals Vladimir, bepaald door het lot, hoewel zijn leven een andere uitkomst kent: ‘Een blinde Afrikaan met een onversneden West-Vlaams accent, de man was gedoemd om stand-upcomedian te worden.’ Ondanks de overeenkomsten, die de basis vormen voor zijn affectie voor Leander, wringt het bij Vladimir dat Leander zijn moeder niets kwalijk neemt. ‘Het maakte hem woedend dat Leander niet woedend was. Als je zulk onrecht weglachte, dan was je geen mens, maar een … een stand-upcomedian.’ Waar Leander zijn droevige verhaal sublimeert tot podiumkunst en letterlijk een grote grap maakt van de omstandigheden die hem gemaakt hebben tot wie hij is, weigert Vladimir zijn levensloop te accepteren, laat staan weg te lachen.

            Het ontbreekt Vladimir kortom aan zelfspot. Waar de roman het gebrek aan zelfreflectie van coaches en psychologen aan de kaak stelt, zo wordt ook Vladimirs onvermogen om zijn eigen acties in de weegschaal te leggen onder de loep genomen. Voor Vladimir is zijn woede de schuld van degenen die tegen hem gelogen hebben. Vladimir houdt zich vast aan het dogma van eerlijkheid, maar hij is, zo zou je kunnen stellen in de zelfhulptaal, niet eerlijk naar zichzelf toe. Hij zou het best zijn kritische vermogen meer naar binnen richten.

Omgeslagen blad

In de mate waarin Vladimirs transformatie is op te vatten als een pleidooi om de hand in eigen boezem te steken, biedt de roman een welkom perspectief op het maatschappelijke verschijnsel woede. Het is echter de vraag of de transformatie die Vladimir ondergaat het gevolg is van een dergelijke zelfkritische houding.

            De woedende blik waarmee Vladimir de wereld tegemoetzag wordt na de dood van Baba en Lieselotte ingewisseld voor een schaapachtige meegaandheid. Op de begrafenis van Baba geeft Vladimir een toespraak waarin hij de therapeuten die hebben gezegd dat hij ‘het een plekje moet geven’ gelijk geeft. Over zijn biologische ouders zegt hij nadat hij het licht heeft gezien:

Het was hun leven, niet het zijne, hij had veel te lang zijn leven door hen laten bepalen. Gedaan, Vladimir, draai de bladzijde om, laat het los.

Zoals uit dit fragment blijkt, neemt Vladimir ook de zelfhulptaal over, ditmaal zonder een spoor van ironie. De laatste zin van de roman drukt de nieuwe zijnstoestand van Vladimir in drie woorden uit: ‘Het was nu.’ Deze woorden roepen de lege dogma’s in herinnering die Vladimir eerder nog zou hebben afgedaan als clichématig taalgebruik van een zichzelf verrijkende zelfhulpindustrie. Met de acceptatie van de omstandigheden hoort blijkbaar ook een aanvaarding van het lege Coccola-vocabulaire.

            Vladimir laat de intimiteit toe die hem eerder zo in verwarring bracht en dat is uiteindelijk zowel voor hemzelf als voor zijn omgeving een verbetering. De vraag is echter of dit een eenduidig positieve ontwikkeling is. Is het proces van acceptatie geslaagd en daarmee de tragedie omgebogen tot een komedie? Of is Vladimirs woede effectief onschadelijk gemaakt doordat hij op een moment van zwakte – als hij geconfronteerd wordt met grote veranderingen in zijn leven – noodgedwongen terugvalt op het therapeutische discours dat hem omringt?

            Dat discours legt de nadruk op het accepteren van gebeurtenissen waaraan je niets kunt veranderen. In het geval van Vladimir is die acceptatie echter niet het resultaat van een doorleefde heroriëntatie van zijn standpunten, maar van een deus ex machina. Een bizar auto-ongeluk (dat ook nog eens samenvalt met de plotselinge dood van Baba) is de aanleiding om zijn leven een andere wending te geven. Vladimir geeft toe aan het zelfhulpdiscours, maar de grote doorbraak heeft weinig te maken met de dingen ‘een plek geven’ of ‘de omstandigheden accepteren’. Die invulling wordt er achteraf aan toegekend.

            Het gegeven dat Vladimir de clichés overneemt kan ook metaforisch gelezen worden: hij wordt in een mal geduwd. De roman illustreert hoe Vladimirs kritiek op de hulpindustrie onschadelijk wordt gemaakt doordat Vladimir zijn omstandigheden leert te begrijpen in therapeutische termen. We zien daarmee de ideologie van de therapeutische industrie aan het werk: de beloofde verlossing (de acceptatie, die het doel is van elke psychotherapie) wordt noodzakelijkerwijs betaald met de acceptatie van de ideologie van het therapeutische discours.

            Vladimirs levenswandel laat zien dat woede kan voortkomen uit een gevoel van machteloosheid, en dat woede eveneens een mens het gevoel kan geven dat hij of zij machteloos is. Op het eerste gezicht lijkt de roman de meewarige blik te onderschrijven waarmee de andere personages Vladimir bezien: hij is een arme stakker die de hulp niet wil accepteren en daarmee zichzelf niet onder ogen wil komen. Maar hoewel acceptatie van de omstandigheden de mens in staat stelt beter te functioneren in de maatschappij, kan aanvaarding de mens evengoed machteloos maken. Zoals Vladimir aanvankelijk denkt dat woede zijn lotsbepaling is, is hij na de aanvaarding nog steeds overgeleverd aan datgene wat hem overkomt. Het zelfhulpdiscours is vooral een manier om de gegeven omstandigheden dragelijk te maken. Aan de onderliggende oorzaken verandert het niets wezenlijks.

            Wolf toont aan dat woede productief kan zijn zolang ze duidelijk gefocust is. Aan de hand van een personage dat zich staande probeert te houden in de wereld van therapie en zelfhulp, betreft die focus – op vernuftige wijze – de ideologie van acceptatie van (vermeende) onveranderlijke omstandigheden. Dat Vladimirs onverzettelijkheid vakkundig van haar kritische vermogen wordt ontdaan door de alomtegenwoordigheid van die ideologie onderstreept het belang van deze kritiek.

BIBLIOGRAFIE

Kristien Hemmerechts, Wolf. De Geus, Amsterdam, 2018.

Siebe Bluijs over Kristien Hemmerechts
PDF – 116,7 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.