Hoeveel schoonheid verdraag je. Over 'Tulpenwodka' van Astrid Lampe

Kim Vandenborre

In de poëzie van Astrid Lampe kan je verdwalen, want soms levert lichte desoriëntatie meer op dan de platgetreden paden te volgen. Ook haar nieuwe bundel Tulpenwodka roept voldoende verwarring op, zodat één lectuur niet voldoende is. De bundel zelf bestaat uit taal die even turbulent is als de wereld van de afgelopen jaren. Het is – zoals de titel doet vermoeden – sterk geconcentreerde poëzie die een bedwelmend effect kan hebben.

Tijdens een interview met Remco Ekkers voor Poëziekrant vertelde Lampe dat ze vaak verleid wordt om de hele wereld in haar werk te stoppen. Dat deed ze ook in haar recentste bundel: even compleet ‘van de wereld zijn’ zal niet lukken na een portie Tulpenwodka, want de poëtische sterkedrank overstelpt de lezer liever met gefragmenteerde beelden van al wat in de wereld leeft. In die wereld eist het coronavirus (voorlopig) twee jaar de hoofdrol op, waardoor het niet verwonderlijk is dat Tulpenwodka heel wat herkenbare pandemische termen – ‘corona-angst’, ‘beeldbellen’, ‘neusswab’, ‘nieuwe normaal’, ‘aerosolen’, ‘huidhonger’ – en beelden bevat: ‘krijtcirkels in het gras / dicteren het speelveld / wie een huishouden vormt strijkt neer’. Zelfs voor de hartverscheurende keuzes die het zorgpersoneel moest maken, vond Lampe woorden: ‘vis uit wat het aan leeflijn geeft en wie daartoe // de langste adem heeft’. De gevolgen van de pandemie voor de cultuursector worden eveneens meermaals bezongen:

 

sluit de podiumzaal

af en steek

de sleutel tot de schone oceaan

in je zak

 

De afgelopen jaren waren veel meer dan een opeenvolging van coronagolven en bijhorende lockdowns. Ook de klimaatcrisis, de Black Lives Matter-beweging (‘big floyd amen // […] de president in zijn bunker’), #MeToo, het slavernijverleden (‘het woud bloedt hars en rubber’), de brand van de Notre-Dame, de alomtegenwoordigheid van sociale media (‘de vrouw ververst haar profiel / na honderd hartjes breekt ze’), de bosbranden in Australië en zelfs een in de stad ronddwalende beer vinden hun neerslag in Lampes recentste bundel. Ook het blijvend actuele lot van nieuwkomers komt aan bod:

 

de oorlog scrabbelt met je dna

geen woord houdt stand de cultuur waarop je je verlaat

reist mee als handgranaat in de taal van je thuisland

 

De gerichtheid op de buitenwereld doet geen afbreuk aan het uitdrukkelijk poëtische karakter van Tulpenwodka.

 

De gerichtheid op de buitenwereld doet geen afbreuk aan het uitdrukkelijk poëtische karakter van Tulpenwodka. De bundel is niet zomaar een jaaroverzicht, noch louter krantenknipselpoëzie. De hand van de dichter is wel degelijk aanwezig, daarvan getuigen bijvoorbeeld de hierboven geciteerde verzen. Ook de taal is onderhevig aan het gescrabbel, wat zorgt voor een betekenisvolle link tussen taal en DNA én voor een boeiende overeenkomst tussen vorm en inhoud: twee zinnen – ‘geen woord houdt stand in de taal van je thuisland’ en ‘de cultuur waarop je je verlaat reist mee als handgranaat’ – lijken in twee delen opgesplitst te zijn waarmee gespeeld werd. Toen Ilja Leonard Pfeijffer Astrid Lampe vroeg of ze liever magiër of denker wou zijn, antwoordde ze: ‘Ik zie mezelf het meeste als een maker. Iemand die denken en doen verbindt. Ik ben met materialen in de weer’.

Lampes gedichten doen de etymologie van poëzie altijd weer eer aan. Het beeld van een vrouw die van een hoofddoek mondkapjes maakt, krijgt door het gebruik van ‘strofen’ ook een poëticale laag. Dat duidt op zijn beurt op het belang van textuur en de kracht van de creatie:

 

zonder het lied of de liefde moe te worden

knipt een vrouw in de rouw

tot het groen zich herstelt

knipt ze strofen uit stof

 

Ook over de rol van poëzie in de wereld, de plaats van kunst in de maatschappij worden gedichten geschreven. Toen ik het hieronder geciteerde openingsgedicht las, moest ik meteen denken aan het recente verzet van de culturele sector, die op slot moest. Door veelvuldig gebruik te maken van een conventionele stijlfiguur als rijm binnen haar onconventionele poëzie, geeft Lampe sommige verzen extra bijklank. Zo bevat onderstaand gedicht een opvallend hoog aantal rijmende woorden: ‘waterbed’, ‘gered’, ‘in elkaar gezet’, ‘waterballet’, ‘schietgebed’, ‘drietrapsraket’. Dat maximale inzetten van poëtische middelen in een gedicht dat ‘het cultuurlandschap volkomen kaal’ laat zien, zorgt voor een cynische ondertoon. Dit zijn rake verzen, net omdat ze tegelijkertijd steken en helen:  

 

de kunst

het lachend lekgestoken waterbed

door ons de ratten van de stad

nipt van de plasticsoep gered

nog voor het zich leeg huilt

een nest

 

een biezen mandje

met veel geduld vernuft

en tot het wiegt

en tot het deint

weer in elkaar gezet

en meegegeven aan de stroom

 

Kunst maken en poëzie schrijven gebeurt in Tulpenwodka vaak tegen beter weten in.

 

Kunst maken en poëzie schrijven gebeurt in Tulpenwodka vaak tegen beter weten in. Het vindt plaats te midden van de vernietiging. De wereld die in beeld gebracht wordt, is er namelijk een van verwoesting. Van die schuld is de mens niet vrij te pleiten: ‘het doden zit ons / in het bloed’. De tendens tot verwoesten lijkt van een uiting van toxic masculinity: ‘een pooltafel waaraan de mannen armpjedrukken // […] zij / blokken het buiten zij // roken de hel uit’. In versregels als ‘de / opponeerbare duim drukt mijn model op de drempel van venus / bot terug in de klei’ wordt de schepping van de vrouw zelfs tenietgedaan. Ook water en aarde (zand), andere elementen die volgens de grote scheppingsmythen het begin van alles vormden, worden in Tulpenwodka verbonden met neergang en chaos: ‘de woestheid van het water’ en ‘het saharastof’ laten de huidige staat van de wereld zien. Het gif dat op verschillende plekken in de bundel aanwezig is, slaagt erin het voorlaatste gedicht zelfs in de woorden uit te wissen. Stroken zwart vervangen de rest van de versregel en waar ‘gif’ verder in het gedicht nog voorkomt, staat het alleen, omringd door leegte. Maar ‘niets is pijnlijker / dan werkeloos toezien’ en de slotverzen waarin de lezer wordt aangesproken, klinken niet alleen urgent, maar ook verrassend hoopvol: 

 

nu of nooit: maak je klein little pony

(jij lila stuiterbal)

 

het lukt je

 

met het talent dat je vleugels geeft

aan je bijensterfte te ontsnappen

 

Tulpenwodka bevat naast kritiek op de huidige omgang van de mens met de wereld ook kritiek op lyrische conventies. De romantische kunstenaarsopvatting dat poëzie vooral om zelfexpressie gaat, moet er meteen aan geloven: ‘de nachtploeg […] / jaagt narcis / bij de manshoge spiegel vandaan’. Lampes nieuwe bundel bevat geen stabiel en duidelijk afgelijnd lyrisch subject dat gevoelens en gedachten uit, wel een veelheid aan stemmen, registers en beelden die door hun confrontatie bestaande betekenisvelden verder oprekken.

Ook het idee dat de dichtkunst enkel verheven onderwerpen zou mogen behandelen, wordt onderuitgehaald: ‘de poëzie schraapt het bakvet van de bodem keert de pan en maakt leven’. In een gesprek met Henk van der Waal verklaarde Lampe dat ze onze schoonheidsbeleving expliciet tegen het licht wil houden: ‘de poëzie [heeft] mensen altijd weggehouden van alles wat rauw en hortend en storend en wreed en lelijk is. […] Ik vind dat stuitend naïef […]. Het uitgangspunt is uiteindelijk een liefdevolle betrokkenheid zonder daartoe eerst rigide het lelijke en de gruwel te moeten ontkennen.’ Of zoals ze het in Tulpenwodka verwoordt: ‘mijn liefde een lied’. Ook (en vooral) over de lelijkheid in het leven mag gezongen worden. Zelfs het ronduit abjecte schuwt Lampe niet: de bundel bevat afval, spuug, snot, schimmel en kadavers, er wordt gekokhalsd en gepist. Kristeva schreef in Powers of Horror (1982) dat het abjecte de mens ‘at the border of [his] condition as a living being’ plaatst en dat het afstoten ervan een manier is om de grenzen van het zelf te bepalen. Lampe laat zien dat het abjecte inherent is aan het bestaan, zeker in tijden waarin we al te vaak met de grenzen van de staat van de mens geconfronteerd worden; misschien is het erkennen van de lelijkheid in de poëzie net een manier om zichzelf met de lelijkheid van de wereld te proberen verzoenen.

Niet alleen de grens tussen schoonheid en lelijkheid vervaagt in deze bundel, ook die tussen de ernst en het ridicule. Corona is bijvoorbeeld een ‘kauwgomballenanimatie’, een toepasselijk beeld voor de pandemie waarbij je nooit exact weet wat je krijgt, maar de teleurstelling van de in felle kleuren verpakte maatregelen al op voorhand kan proeven. Ook het rijkelijk – soms zelfs iets te – aanwezige taalspel zorgt ervoor dat de zwaarte van de actualiteit met humor en lichtheid gecounterd wordt. Leuk voor een keer, maar te veel lichtheid kan ook ondraaglijk worden. ‘[D]e non-foodsector die voor driekwart op badeendjes drijft’ deed me glimlachen, maar woordspel als ‘we fokken het oerrund terug / de corona-app / neemt ons op de hoorns’ en het oerrund stiert / […] door de straten’ kon me niet bekoren. Lampe laat in Tulpenwodka zien hoe dicht schoonheid soms aanleunt bij lelijkheid, ernst bij absurditeit en lichtheid bij zwaarte. Soms lijken de twee polen van die begrippenparen onverzoenbaar en net daarom is Lampes nuancering waardevol, zeker ‘nu de vraag naar diepzee keldert’.

Een andere uitspraak uit het interview met Henk van der Waal is ook verhelderend in het licht van Lampes nieuwste bundel. Ze had het er onder andere over dat poëzie ‘als troost voor al het lijden’ functioneert en dat ze niet wilde dat haar poëzie op die manier troostend was. In dat opzicht is Tulpenwodka wat atypisch, want de gedichten die expliciet over rouw of impliciet over verlies gaan, bevatten doorvoelde verzen die me raakten. Ze hebben volgens mij het potentieel om wie worstelt met een verlieservaring een moment van (h)erkenning te gunnen: ‘een eerste gewei draagt de rouw en de wereld schuurt zo / dat het buitenland trekt’. In een ander gedicht staan ‘rouw’, ‘troost’ en ‘leeg’ heel betekenisvol alleen, omringd door witruimte. Ook die gedichten bevatten vernieuwende, soms zelfs bevreemdende beelden in plaats van clichés: ‘rouw hoort nu bij me zegt ze / zoals de woestijnstad bij het zandlichaam waarin de dakar-rally / zich vastbijt’. Al mag de lezer niet al te lang in die meer herkenbare verzen blijven hangen. Versregels over het gecreëerde karakter van het gedicht (‘ik versleep de tekst en nog vóór de koelwagen uitrijdt / draagt de rouw jouw bottenknopjes’), een registerwisseling (‘voel je je / een schurftige hond die in dit schemerparadijs // tegen een boomrelict aan pist’) of een plotse switch van persoonlijk naar maatschappelijk (‘knippen de foutjes / uit ons culturele immuunsysteem / tot de plantenstress afneemt’) doorbreken de ontroering.

 

Tulpenwodka is soms wat overweldigend, zowel door de hoeveelheid gedichten als hun complexiteit.

 

Tulpenwodka is soms wat overweldigend, zowel door de hoeveelheid gedichten als hun complexiteit. De oproep van de dichteres in een interview met Bongers-Dek en Ham is nog steeds van toepassing: ‘Laat maar botsen, laat het maar eens kraken in die hersenen, ik maak toch geen gedichten om er een pond gehakt mee te kunnen bestellen?’ Het is bovenal een bundel die verzen met weerhaakjes bevat en zo onder je huid kruipt. Hij dwingt je om soms eens af te stappen van de vaak beperkende tendens tot begrijpen om ruimte te maken voor het onbepaalde, want niet elk gedicht behoeft een sluitende inhoudelijke analyse, zoals in Lampes debuutbundel Rib: ‘daar waar / de schroef vastloopt / trekt het gaten / een wak in mijn weten’.

‘[H]oeveel schoonheid verdraag je’ is een van de versregels die in de loop van de bundel meermaals opduikt; een boeiende manier om wat tegemoet te komen aan de nood van de lezer aan houvast. Het vers karakteriseert de poëzie van Lampe doordat het onmiddellijk twijfel oproept. Schoonheid is immers niet het woord dat je op die plek in de zinsconstructie verwacht. Het vers illustreert Jakobsons definitie van de poëtische functie – het principe van de equivalentie van de as der selectie op de as der combinatie’ – waarvoor Lampe volgens mij zelfs een poëtisch equivalent gevonden lijkt te hebben: ‘de poëzie […] vult het pashok met verwantschappen’. Door ‘schoonheid’ een plaats in de zin te laten innemen waaraan een negatieve connotatie kleeft, creëert Lampe een overlap van twee betekenisvelden die goed past bij Tulpenwodka. Echte tulpenwodka wordt deels gemaakt uit onvolmaakte bloembollen, Astrid Lampe is erin geslaagd uit de onvolmaaktheid van de afgelopen jaren vitale poëzie te destilleren. Nazdrovje!

BIBLIOGRAFIE

Astrid Lampe, Rib. Querido, Amsterdam, 1997.

Astrid Lampe, Tulpenwodka. Querido, Amsterdam, 2021.

Willem Bongers-Dek & Laurens Ham, ‘mensen gooien dat in het begin gewoon weg want “dat is ónzin” [lacht uitbundig]; een poëtisch onderzoek naar de memen van Astrid Lampe’, in Vooys, 25, 4, 2007.

Remco Ekkers, ‘Er moet wat te raden zijn. Astrid Lampe over Rib en De sok weer aan’, in Poëziekrant, 25, 3, 2001.

Julia Kristeva, Powers of Horror. An Essay on Abjection. Columbia University Press, New York, 1982.

Ilja Leonard Pfeiffer, ‘De verliefde straatvechter. In gesprek met Astrid Lampe’, in De Revisor, 28, 3, 2001.

Henk van der Waal, ‘“Mijn poëzie is onvoorwaardelijke liefdespoëzie.” In gesprek met Astrid Lampe’, in De kunst van het dichten, Querido, Amsterdam, 2009.

 

Kim Vandenborre over Astrid Lampe
PDF – 138,9 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.