De fluisterende kou voorbij je botten. Over 'Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost' van Donald Niedekker

Sofie Gielis

Er kreeg maar één woord een hoofdletter op de cover van Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost. Niet de ondertitel roman, niet de permafrost, zelfs niet de auteur – de immer bescheiden Donald Niedekker doet zijn hoed af voor de geschiedenis en de natuurelementen en is tevreden met twee kleine letters in een ‘omgeving waar uitroeptekens en hoofdletters geen stand houden’. De enige hoofdletter is weggelegd voor Waarachtige: een soort van ware beschrijvingen uit de permafrost. En daar heeft Niedekker je al meteen bij de neus: de beschrijvingen vanuit het poolijs die zullen volgen vallen onder een rekbaar waarheidsbegrip.

 

Net als in Niedekkers eerder werk staat de beleving centraal.

 

Dat begint al bij wat volgens de wetten van de natuurwetenschap waar kan zijn: het verhaal wordt verteld door de vierhonderd jaar geleden overleden dichter die deel uitmaakte van de expeditie die strandde op Nova Zembla. Vanuit zijn ijsgraf neemt hij je mee langs zijn jeugd, de aanloop naar de Gouden Eeuw met haar aandacht voor ontdekkingen, en ver voorbij zijn tijd, in scheervlucht over de vier eeuwen die hem van ons scheiden. Net als in Niedekkers eerder werk staat de beleving centraal. De geschiedenis klinkt slechts mee op de achtergrond. Niedekkers taal wordt wel eens barok genoemd, zelfs de flaptekst van dit boek maakt gewag van ‘zijn barokke stijl’, maar maak niet de fout om deze barok te associëren met zware overdaad of overmatige versiering. Niedekkers barok is er een van gevoelsuitdrukking. Het gaat hem om het voelbaar maken van sensaties. Als de grote cartograaf Petrus Plancius diep nadenkt, komen we bijvoorbeeld niet te weten waarover maar wel wat hem in zijn directe omgeving ergert en zo zijn gedachten opstroopt. Of, als de slecht voorbereide expeditie vast komt te zitten in het ijs van Nova Zembla, beschrijft Niedekker dat niet als een definitief feit maar als een graduele vaststelling. Als emotie waarin hoop geleidelijk aan plaats maakt voor besef:

 

We gingen het geduldig duister in van de poolnacht, dat honende duister dat als de open muil van een roofdier op je wacht. Het hoeft alleen zijn bek open te sperren en te wachten tot haveloze lieden als wij zijn zwart in lopen. Hap, slik, en weg. […]

Drie dagen hield het ijs het schip vast, onbeweeglijk.

Vier dagen, vijf dagen hield het ijs het schip vast.

Zes dagen, zeven dagen.

Acht dagen hield het ijs het schip vast.

 

Die fijngevoeligheid voor beleving boven belevenis maakt Niedekkers romans moeilijk samen te vatten. Samenvattingen gaan immers uit van toppunten van actie. Niet dat die er niet zijn, maar daar draaien zijn boeken niet rond. De overwintering op Nova Zembla door Willem Barentsz en bemanning is een, zeker in Nederland, bekend verhaal dat al vaker geschreven en beschreven werd. De feiten kan je nalezen in reisverslagen, zoals Waerachtighe Beschryvinghe Van Drie Seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort uit 1598 van Gerrit de Veer, een van de twaalf bemanningsleden die de expeditie levend konden navertellen. Niedekker laat niet na herhaaldelijk daarnaar te verwijzen, maar noemt het boek Waerachtighe Beschreyvinghe van drie seylagien ter werelt noyt soo vreemt ghehoort en zet het zo weer naar zijn hand: dankzij de weglating van enkele hoofdletters zijn de beschrijvingen net zo voornaam als de waarheid, maar de extra e en het wissen van de komma scheurt ze af van de originele Beschryvinghe.

Niedekker vertrekt niet van de bekende feiten, maar zoekt net het onbekende op: niet een van de teruggekeerde getuigen van dit fiasco, maar de anonieme bard die de eerste noordelijke doorvaart langs Arctisch gebied naar China had moeten vastleggen in lofdichten maar in plaats daarvan in een naamloos ijsgraf belandt. De gecultiveerde dichter, die de Chinese vruchten al bijna kon proeven, vaart samen met de rest van de naïeve bemanning steeds verder het niets in. Al werd het verkennen van de nieuwe wereld goed voorbereid vanop afstand, het echte noorden lijkt in niets op hun verwachtingen. Elke kruimel informatie werd vertaald in kaarten, maar het komt niet bij de zeevaarders op om informatie in te winnen bij de plaatselijke bevolking die de kusten, de gevaren en het eigen tijdsverloop van de streek zo goed kent.

Ze zetten zich schrap voor een korte, koude vaart om een noordelijke kaap maar worden overvallen door de stroperigheid van de tijd op het bevroren continent. Op de zon die zich amper laat zien kunnen ze niet vertrouwen voor het aflezen van de tijd. Zelfs de scheepswetten raken het noorden kwijt in het ijswater. ‘Hoe moet je kielhalen als de zee bevroren is?’ Waar normaal gezien schelpen op de romp van het schip voor wat wondes konden zorgen, snijden in dit gebied ijsscharen de ongehoorzame zeelieden aan flarden.

Er gelden andere tijdwetten in het diepkoude poolgebied. Wat wij doorgaans leven noemen, is er uiterst vergankelijk. Een wilg die ontkiemde op zijn graf heeft nu ‘na vierhonderd jaar, enkele decennia en nog wat jaren, een over de bodem kruipende stam niet dikker dan mijn duim. Een uiterst geconcentreerde samenballing van groeikracht die zoogdieren tot figuranten maakt in een langzame, hardnekkig vasthoudende wereld.’ De winst van het uitstijgen boven de vertrouwde kalendertijd viel eerder al andere onverwachte vertellers op. Een fabelachtig uitzicht van Gijs IJlander wordt bijvoorbeeld verteld door een eekhoorn op rust:

 

Nu ik ben opgezet heb ik eindelijk de tijd en de rust om stil te staan bij zaken die ik belangrijk acht. En wat aantekeningen te maken. De noodzaak om mijn lichaam in stand te houden, met al het vermoeiende springen en rennen, het zoeken en vluchten dat daarbij komt kijken, is van mij afgevallen en vóór mij ligt een onafzienbare, tijdloze ruimte die ik naar goeddunken kan vullen met het overdenken en vastleggen van wat zich afspeelt – hééft afgespeeld – in het leven van mij en dat van Zaalman. Het vrijblijvend vastleggen hiervan, want een opgezet dier hoeft niets.

 

Het wegvallen van tijd zorgt voor een uitzonderlijke positie waardoor opgezette eekhoorns blijkbaar verwant zijn aan bevroren dichters. De waarneming is nu onbegrensd, eindeloos en niet meer gebonden aan natuurwetten. Een niet te onderschatten voordeel op het diepgevroren Nova Zembla. De levende dichter moet overleven, het vege lijf redden van de kou. De dode kan zich de luxe permitteren om zijn gedachten te laten dwalen langs de wereld van de afgelopen 400 jaar. Hij herinnert zich de beet van de eeuwige kou, maar voelt hem niet meer. Vanuit zijn rustplaats in de permafrost blijft hij verbonden met de wereld. Want als alles iets anders aanraakt, reiken de trillingen van de geschiedenis tot in de diepere lagen van het poolijs. Niet enkel de bewegingen van de aarde zelf, zoals de aardbeving van Lissabon uit 1755, bereiken hem. Een in het ijs rondwarende sjamaan, zo lees je tussen de regels door, leert hem om zijn zintuigen op verkenning te sturen en de tijdloosheid van zijn positie stelt hem bovendien in staat om zijn gedachten in alle richtingen door de tijd te laten reizen. De dichter blikt terug op zichzelf als kind en als jongeman, volgt Plancius tijdens zijn werkzaamheden en kijkt ver in de toekomst. Soms blijft hij in de buurt: een ijsbeer die hun verlaten noodonderkomen verkent of de kernproef die in de jaren zestig werd uitgevoerd boven Nova Zembla. Maar hij dwaalt evengoed verder weg: langs de Russisch-Oekraïense schrijver Gogol, een triest gevangenkamp op een schiereiland of het zeventiende-eeuwse Praag.

Ingrijpen kan hij niet. Anders zou hij een rotte appel over de Dam laten rollen. Een appel die tot moes getrapt toevallig op Petrus Plancius’ pad ligt waardoor de cartograaf uitglijdt, met zijn hoofd onder een door paarden getrokken postkoets terecht komt – ‘krak, de krak van een schedel’ en hij nooit aan zijn tekentafel belandt. Weg kaart, weg expeditie, weg overwinteren op Nova Zembla, weg ijsgraf. Maar die macht heeft hij dus niet. Hij kan alleen waarnemen – beleven, geen belevenissen sturen.

Ingrijpen via het vertellen, het beleven achteraf, leerde hij al jong. Zijn grootmoeder wijdt hem in in het plezier en de geheimen van verhalen. ‘Ik droeg mijn kniebroek nog, ik ging nog niet naar school, maar ik ontdekte de kracht van het geheugen en het plezier om met wat daar paraat lag te spelen. Als ik kleine wijzigingen aanbracht, verbeteringen voor de spanning of voor de tekening van een personage of de complicatie van een voorval, tilde grootmoeder een ooglid half op en keek ze me met een vermaakt peilende blik aan.’ Ook het samenvallen van tijd of plaats ontdekte hij al als jongen, in het matroesjka-ei dat zijn vader voor hem meebracht van handelsreizen als houthandelaar: als hij alle schillen wegpelde en het kleinste ei bij zijn oor hield, hoorde hij zijn vaders voetstappen of bijlslagen in vers hout ver weg, in een woud achter de Oeral.

Als je geduld hebt en genoeg vertelt, wordt de tijd vanzelf cyclisch. Er sluipen echo’s in verhalen, al was het maar door de zich herhalende seizoenen of het eeuwig voortdurende seizoen. In het poolijs bereikt informatie hem, bezinkt in zijn geheugen en laat daar een vruchtbare laag achter, verschuivend gesteente, materiaal om mee te spelen. Dat is de bodem voor een verhaal. Dit verhaal.

 

Het is om horendol van te worden. Mijn geheugen is in lagen gegroeid die met elkaar zijn vermengd als gevolg van sedimentaire verzakking. De verhalen, de verbanden, de vertakkingen – ze  spiegelen zich eindeloos in elkaar.

 

Doorheen het verhaal blijven spiralende Droste-effecten opduiken. Het ei in een ei in een ei dat zijn vader meebracht van verre reizen echoot in de bom in een bom in een bom die wordt ingezet voor kernproeven boven Nova Zembla. De zeppelin die die bom vervoert heeft de vorm van een walvis, die zijn spiegeling vindt in de walvis die de zeevaarders in het poolwater en/of hun fantasie zagen opduiken. Een walvis met op zijn rug een bos met daarin een monnik die een boek schrijft over een monnik die in een bos op de rug van een walvis een boek schrijft over et cetera. Dat boek is dit boek, en ook weer niet. Het galmt ook van de andere verhalen over walvissen, Bijbels en Moby-Dickensiaanse avonturen. Bovendien is het ei verwant aan de tot barnsteen geharde druppel hars met daarin een mug die met hem meereist naar het ijs:

 

In het eeuwig ijs een gestolde druppel hars en daarin een mug en in de mug een droom van een zomerdag, geur van rendierbloed, het geconcentreerde zoet van uit hout geperste honing en de herinnering aan die dag toen een traan van de den hem overspoelde.

 

Of hoe Niedekker de meest onwaarschijnlijke dingen weet op te merken over een ontdekkingsreis door arctisch gebied. Het met het blote oog of de botte geest niet waarneembare. De anonieme dichter is daarvoor het uitgelezen mengvat. Tijden en plaatsen roeren zich, worden relatief in zijn ontdooiende vierhonderd jaar oude geest die de sporen draagt van de trage tijd van ijs, de verwarde tijd van het geheugen en de gebrekkig ingeschatte tijd van de nog te ontdekken wereld. Hij is het poolijs, met al zijn sedimentair verzakte lagen. Hij is nova zembla, nieuw land. Hij is de nog onontdekte wereld die met de onze samenvalt, maar ook weer niet.

 

Het is hoog tijd voor meer deining, want Donald Niedekker is een van de meest bijzondere schrijvers die het Nederlands op dit moment verbergt.

 

Veel hebben we, in Vlaanderen althans, over Donald Niedekker nog niet gehoord. Matthijs de Ridder schreef in 2020 een terecht enthousiaste recensie over Zo zie je alles in De Standaard der Letteren, Niedekkers werk werd de laatste jaren opgepikt door de long- en shortlists van een aantal grote literaire prijzen, het werd bekroond met de VUB Luc Bucquoye Prijs voor eigenzinnige literatuur 2021[1] en het duikt af en toe op als insider tip van de betere boekhandelaar.

Het is hoog tijd voor meer deining, want Donald Niedekker is een van de meest bijzondere schrijvers die het Nederlands op dit moment verbergt. De enige toegevingen die hij doet, zijn toegevingen aan het verhaal. Wars van modes, verkooptrucs of verwachtingen creëert hij prachtige werelden tussen boekenkaften. Zijn zinnen variëren van gecondenseerd over poëtisch tot weelderig, afhankelijk van zijn onderwerp. Telkens opnieuw zoekt hij de juiste toon, vorm en invalshoek vanuit een oprechte interesse in het opnieuw inkleuren van de vertelvorm. Waardoor ook elk nieuw boek onvoorspelbaar wordt. De hand van de meester uit zich hier in fijngevoeligheid, een grote diversiteit en een haast onsamenvatbaar rijke fantasie. Zo gaf hij, naast deze verrassende zestiende-eeuwse Ötzi, al eerder het woord aan een manuscript in een binnenzak (Als een tijger, als een slak, 2014), bracht hij op een bijzonder gevatte manier het verhaal van een bijna gepensioneerde potloodslijper bij IKEA die in zijn vrije tijd grote maquettes knutselt (Zo zie je alles, 2019) en slaagde hij erin prachtig beklemmend en poëtisch te schrijven over vrouwenhandel en arm-Russisch ongeluk (Oksana, 2016). In alle stilte stond een groot schrijver op. Luister maar.

NOTEN

[1 ] Ik schreef mezelf bewust uit de tekst, maar in een voetnoot (de omgeving bij uitstek waar uitroeptekens geen stand houden) wil ik wel vermelden dat het me plezier doet hieraan te hebben kunnen bijdragen via de jury’s van de Boekenbon Literatuurprijs en de, Donald Niedekker op het lijf geschreven, VUB Luc Bucquoye Prijs voor eigenzinnige literatuur.

BIBLIOGRAFIE

Gerrit de Veer, Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (ed. Vibeke Roeper en Diederick Wildeman). Van Wijnen, Franeker, 1997 (oorspr. 1598) via https://www.dbnl.org/tekst/veer013waer01_01/, geraadpleegd op 14/2/2022.

Gijs IJlander, Een fabelachtig uitzicht, Veen uitgevers, Utrecht / Amsterdam, 1990.

Donald Niedekker, Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost, Koppernik, Amsterdam, 2022.

 

Sofie Gielis over Donald Niedekker
PDF – 272,6 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.