Erwin Jans en Arnoud van Adrichem
I
Wat is de functie van een literair tijdschrift? Het antwoord op die vraag zal per redactie verschillen. Toch valt er wel een globaal onderscheid aan te brengen. Sommige redacties werken vanuit een duidelijk omschreven poëtica of ideologie en pogen een bepaald type literatuur al dan niet luidkeels onder de aandacht van het leespubliek te brengen. Andere redacties zien hun periodiek vooral als podium voor nieuw talent om hun eerste werk te publiceren en om andere schrijvers, critici en redacteuren te ontmoeten. Dat versterkt de literaire infrastructuur en bevordert nieuwe samenwerkingen. Weer andere redacties gaan bij voorkeur buitengaats en ontsluiten anderstalige literaturen aan de hand van vertalingen, inleidingen en beschouwingen. En nog andere redacties proberen met hun tijdschrift met name de geest van een tijd vast te leggen, als proeve van smaak en doorsnee van een bepaalde periode. In het laatste geval worden veranderingen in bijvoorbeeld stijl, thematiek en ideeën gedocumenteerd en dient het tijdschrift als een levend cultureel archief dat de puls van een gemeenschap weerspiegelt.
Bij DW B ligt de nadruk nu eens op de ene functie en dan weer op de andere, al houdt het tijdschrift er al decennialang geen uitgesproken poëticaal of ideologisch beginselprogramma meer op na. Hooguit valt er een lichte voorkeur te bespeuren voor wat Roland Barthes ooit ‘schrijfbare teksten’ noemde: literatuur die van lezers een actieve betrokkenheid vergt bij de totstandkoming van haar betekenis en uitnodigt tot meeschrijven. Maar misschien is dat wel gewoon een kenmerk van alle literatuur die de moeite is. Daarnaast staat de culturele kruisbestuiving – het door elkaar vloeien van ideeën, vormen en genres – sinds lange tijd op onze agenda. Mede daarom krijgt beeldende kunst steevast een prominente plek in DW B toebedeeld, en maken we graag uitstapjes naar bijvoorbeeld videogames en graphic novels.
Verder vinden we het belangrijk om onze lezers minstens eens per jaar een stand van zaken van de actuele Nederlandstalige literatuur te geven. Dat doen we door werk in uitvoering te publiceren van auteurs die wij de moeite vinden en die zich op hun beurt thuis voelen bij DW B. Maar evenzeer door de ontdekkingen uit de post – DW B ontvangt letterlijk honderden inzendingen per jaar – in ons tijdschrift op te nemen. En daarmee raken we aan wellicht een van de belangrijkste functies van een literair tijdschrift: het leggen van een bodem waarin iets kan groeien – kiemgrond. Een roman of een poëziebundel verschijnt onmiddellijk in het volle licht. Er is geen weg terug meer voor de schrijver. Maar een publicatie in een literair tijdschrift betekent, zowel voor beginnende als gevestigde schrijvers, een beschutte en tegelijk uitdagende ruimte: een plek voor innovatie en experiment, een laboratorium voor nieuwe ideeën, concepten of vormen. Misschien vooral bedoeld voor de ogen van collega’s en een kleine groep literatuurliefhebbers, niet voor het grote publiek met alle consequenties van dien. Het onderhavige nummer bevat aldus een tuin vol pas ingezaaide teksten, ondergrondse wortelstokken en zich splitsende paden. Gelieve het gras te betreden.
II
We openen met een bijdrage van Lucinde de Jong die jarenlang publiceerde onder de naam Lucas Hüsgen. Dit is haar prozadebuut na haar coming-out als transgender. Het door haar aangeleverde fragment stamt uit een in 2014 aangevangen en vooralsnog onvoltooid romanmanuscript, voorlopig Maddy, moe getiteld, dat is gebaseerd op een waargebeurd verhaal rond het verraad van een Joods onderduikadres. Het fragment speelt zich af rond 1933 in het Amsterdamse café Schiller waar de hoofdpersonages, Madeleine Baselaar (een in Schaarbeek geboren Nederlandse) en Emanuel Zomerplaag, met elkaar praten over de toekomst, nu blijkt dat Madeleine zijn kind draagt. Dat Emanuel al getrouwd is met Lea en twee kinderen met haar heeft, maakt het gesprek er niet bepaald gemakkelijk op. Overigens spreekt het manuscript ook over de tijd van nu en over de omgang met en tussen randgroepen, waarbij De Jong vertelt over de bijzondere wijze waarop deze geschiedenis tot haar kwam.
Het schrijfproject van Marc Kregting is van recentere datum dan dat van De Jong: sinds 2023 werkt hij aan een experimenteel essayboek dat De appelmoestuin zal gaan heten. Zoals hij in zijn dichtbundel De vriendelijke mens (2023) het aloude epische gedicht actualiseerde, probeert hij in dit boek de traditie van Michel de Montaigne te verplaatsen naar de eenentwintigste eeuw. De appelmoestuin richt zich op wat volgens onderzoeksrapporten het moeilijkste leespubliek is: jongeren. Om de aandacht van deze digital natives vast te houden, maakt Kregting gebruik van de uiteenlopendste bronnen die in rap tempo voorbijkomen. Lezen lijkt bij hem wel wat op multitasken. In het hier opgenomen essay over moestuinsocialisme verschuift de focus voortdurend en trekt Kregting van cabaretier Roel C. Verburg naar dictator Benito Mussolini en leert de lezer ondertussen iets over onder meer het Zilverfonds, Doe Maar en de door de oude Grieken onderscheiden vier lichaamssappen.
We vervolgen met een gedicht van Han van der Vegt, ‘In zaadrust’ geheten, waarin hij aan de hand van primaire beelden het begin van een wereld schetst. Met T.S. Eliot beseft Van der Vegt tegelijk dat in elk begin ook een eind besloten ligt: ‘in zaadrust liggen ontelbare werelden / die wel en niet kunnen beginnen’. Zo zitten er in de grond talloze werelden verstopt die wachten op de juiste omstandigheden om te ontkiemen. Mogelijk vormt dit gedicht de opmaat voor een nieuwe bundel, waarin Van der Vegt probeert om het menselijk perspectief los te laten en zoveel mogelijk boom te worden. Daarbij gaat het misschien niet zozeer om het letterlijk veranderen in een boom of het imiteren ervan (wat in de poëzie zomaar kan gebeuren), maar eerder om een fundamentele wijze van ‘worden’: een voortdurend proces van verandering en transformatie om de grenzen van de traditionele, menselijke identiteit te doorbreken, ongeveer zoals Gilles Deleuze en Félix Guattari dat voor zich zagen.
De laatste jaren heeft Serge Delbruyère zich vooral met muziek en video beziggehouden. Daarbij speelt de uitgesproken tekst een belangrijke rol. Zelf omschrijft hij zijn project als het gaandeweg strippen van (discursieve) betekenis, tot enkel de stem overblijft. De weggesneden tekst zoekt vervolgens een uitweg in compacte essayfragmenten. De hier opgenomen tekst ‘Hel(l)ingen’ gaat over echt en onecht, origineel en kopie, eigendom en toe-eigening, en hoe de grenzen daartussen steeds verder vervagen. Of is het oorspronkelijke misschien allang verdwenen en leven we in een wereld van simulacra, om een term van de in dit essay aangehaalde Jean Baudrillard te gebruiken? Delbruyère gaat op onderzoek uit in onder meer de mode en de muziek.
Met de gedichtenreeks ‘Dagbesteding’ borduurt Peter van Lier voort op de thematiek die hij al sinds zijn debuut, de filosofische studie Van absurdisme tot mystiek (1994), onderzoekt: het accepteren van de ogenschijnlijke doel- en zinloosheid van de realiteit. Inmiddels ziet Van Lier deze opgave niet alleen voor hemzelf weggelegd, maar voor ons allemaal. Welbeschouwd lijkt zijn hele oeuvre te bestaan uit variaties op dit thema, waarin vervreemding gaandeweg plaatsmaakt voor verwondering en misschien ook wel voor een gevoel van verbondenheid met de wereld. In ‘Dagbesteding’ portretteert Van Lier kwetsbare personages (kinderen, ouderen, iemand met een beperking,…) die zonder getob, eerder speels en fris van geest, ontdekken hoe geruststellend de werkelijkheid kan zijn voor het gemoed.
Paul Bogaert werkt momenteel aan een nieuwe dichtbundel. De hier gepubliceerde cyclus ‘Het ding is’ krijgt daarin ook een plek. Het is niet eenvoudig om het nieuwe werk onder een thematische noemer te scharen, maar veel gedichten lijken rond het begrip ‘weerstand’ te cirkelen. Het gaat in deze poëzie nogal eens over standhouden, doorzetten en overleven. Nu eens gebeurt dat op eigen kracht, dan weer wordt er hulp gevraagd of aangeboden. Zo bewegen de gedichten zich tussen stress en hoop. En dat vereist een zekere mate van mentale acrobatiek, zowel van de dichter als van de lezer: ‘Wendbaar word je / door stabiel en flexibel te zijn.’
De afgelopen jaren publiceerde Arnoud van Adrichem veelvuldig over videogames en de wereld daaromheen. Zo maakte hij in 2023 voor DW B het boeknummer ‘Power-up. Literatuur en videogames’, waarin hij de relatie tussen het literaire en ludieke onderzoekt. Het hier afgedrukte gedicht ‘Ratchet & Clank’ sluit daarbij aan. Het is geïnspireerd op het gelijknamige intergalactische avonturenspel dat vooral bekendstaat om zijn uitgebreide en humoristische verzameling wapens en gadgets. Sommige critici beschouwen de game als een allegorie van de menselijke zoektocht naar betekenis, waarbij twee essentiële, maar tegengestelde wezenskenmerken samenkomen: Ratchet belichaamt de drang naar spontaniteit, ontdekking en het onbekende, terwijl zijn robotmaatje Clank symbool staat voor rationaliteit, orde en reflectie. De spanning tussen deze twee krachten komen zowel in het spel als in dit gedicht tot uitdrukking.
In zijn gedichtencyclus ‘Hedonie’ verbindt Paul Demets de Frans-Belgische dramafilm Toute une nuit (1982) van Chantal Akerman met zijn eigen ervaringen van het Brussel van de jaren tachtig – het nachtleven, de littekens van een stad in volle verandering, de politieke situatie,… Zo verwijst hij naar enkele omstreden politici uit die tijd: Roger Nols, de verrechtsende burgemeester van Schaarbeek, Guy Cudell, burgemeester van Sint-Joost-ten-Node en destijds voormalig premier, vicepremier en minister Paul Vanden Boeynants. Cudell en Vanden Boeynants werden allebei in vreemde omstandigheden ontvoerd en bevrijd. Tussen al die Brusselse feiten beleeft de dichter een ontwrichtende liefdesnacht: ‘We waren zo vroeg zo laat/ zo uitgeput in de jaren tachtig.’
Alara Adilow zoekt haar weg in het proza via het kortverhaal ‘De commerciële drukkerij’. Haar poëzie kenmerkt zich door een expliciete en harde taal, door rauwe en vaak surrealistische beelden, en door een focus op de complexiteit van een transgenderlichaam. Die elementen vinden we ook terug in haar verhaal dat zich afspeelt in een banale drukkerij – ‘Als je niet voorzichtig bent, wordt je lichaam niks meer dan je werkuren.’ – en in de maatschappelijke marges van illegaliteit en criminaliteit, van drugs en prostitutie, zelfdestructie en geweld, maar ook van verlangen naar schoonheid en kracht. Boven dat alles zweeft een anoniem dood lichaam met een penis en vrouwelijke vormen dat in een gracht werd teruggevonden.
Peter Holvoet-Hanssen is aan het einde gekomen van zijn tweede poëziereis ‘Liedboek voor de grote reus’. Hij staat op het punt een derde, heel andere tocht aan te vatten: ‘De kleine gedichten’, met oog voor het onooglijke, zo zegt hijzelf. Zijn ‘tritonistische’ vossensprong roodvos (2025) bevat de chronologisch verzamelde vossengedichten vanaf 1991, gevolgd door een nieuw verzenboek Nu het licht van onze grootmoeders over de daken valt, en belicht een van de vele sporen (denk maar aan wolken) die je doorheen zijn bundels kunt volgen. Het dubbelboek is een samenwerking met zijn ‘moer’ Noëlla Elpers die hem na tien jaar opnieuw als privéredactrice met pen- en aantekeningen opvolgde. Na de finale van zijn reuzenreis, de gedichtenopera Goleman (2024), over de laatste reus die super-AI inslikte en in de mensheid infiltreerde, hergroeperen ze zich in verzen die duidelijk niet ‘chaotisch’ laat staan slordig zijn en vooral: ze zijn mannelijk én vrouwelijk. Holvoet-Hanssen heeft een punt gezet achter de confronterende reuzenopera en kiest resoluut voor de tederheid.
Bart Meuleman werkt aan een autobiografisch geïnspireerd oeuvre met essayistische elementen. Hij schrijft over zijn plaats in de wereld en hoe hij van daaruit kijkt, denkt en handelt. Dat brengt hem bij zijn familiegeschiedenis maar ook bij onderwerpen als beeldende kunst, architectuur, fotografie en muziek. Aarzeling en afstand typeren zijn levenshouding. Meer dan de verbeelding beschouwt hij de herinnering als motor van het schrijven. Met een verfijnde, muzikale stijl geeft hij gestalte aan die herinnering. Hij werkt aan een nieuw autobiografisch boek met als werktitel De verstrooide. Over zijn routines, neuroses, de plekken waar hij komt, de dingen waar hij nog van droomt. Het is misschien wat vroeg voor een prille zestiger, maar eigenlijk drijven alle teksten in dit boek als gevelde boomstammen naar het punt waar ze onherroepelijk de diepte in zullen storten: de waterval van de dood.
In ‘XV.’ laat Jess De Gruyter zijn apocalyptische trilogie – Zo meteen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten (2015), Als ik je neersteek gorgel je voortreffelijk (2019) en De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt (2024) – verder zinderen in een woordenstroom die als een poëtische rollercoaster langs het menselijk verval scheert. Dit werk bevindt zich op het kruispunt van popart, futurisme, nieuw vitalisme en consequent relativisme.
Wat Britney wil, willen we allemaal, schrijft Maaike de Wolf. In de gedichtenreeks ‘Wie is het die spreekt?’ klinken meerdere stemmen. Hoe sturen die aanwezige stemmen ons handelen, de noodzakelijke beweging? Bij stilstand dreig je tot je nek in de sancties te belanden: huilen in een eindeloze file. De ik-figuur verlangt nabijheid, aanraking, maar er hapert iets. Er vallen gaten in de taal, het lichaam verzet zich en de aanwezige troost blijkt artificieel. Deze drie gedichten gaan over mens-zijn en over dat waar we niet zonder kunnen.
In haar poëzie stelt dichter en beeldend kunstenaar Marwin Vos (sporen van) tekst en beeld samen op pagina’s en componeert die tot een geheel. In de hier gepubliceerde gedichten gaat ze op zoek naar een nieuwe schrijfvorm die notitie, gedicht en verhaal met elkaar vermengt. Een pijnlijk deel van het Nederlandse koloniale verleden in Indonesië wordt zo opgegraven. Ze maken deel uit van een grotere collectie van teksten die onder de voorlopige titel mad book in druk zullen verschijnen.
Ook de vrije bijdragen in dit nummer getuigen van behoorlijk wat zucht naar literair avontuur en van een grillige fantasie. ‘Geboortevariaties’, zo heet een van de cycli. Wellicht niet toevallig een ander woord voor ‘kiemgrond’.