De nacht is een gevoel. Over 'Nachtatlas' van Peter Verhelst

Femke Brockhus

 

Geloven dat woorden iets tot leven kunnen wekken, daar houdt schrijver Peter Verhelst graag aan vast – zo stelde hij een paar jaar geleden tijdens een interview bij VPRO Boeken. Wellicht dat deze fascinatie zich in zijn oeuvre vertaalt naar de inzet van hallucinante, mythologische of (post)apocalyptische werelden. Hij lijkt telkens te reiken naar iets ongrijpbaars: een visioen, een toekomstbeeld, een droom. Door zijn nauwgezette pen en zorgvuldig uitgewerkte beelden lijken die wazige werelden telkens even scherp op je netvlies terecht te komen.

De vraag waar we als mensheid op af stevenen, vind je herhaaldelijk in zijn werk terug. Zijn meest recente roman, Lichamen (2022), leest als een bedwelmende ontdekkingstocht van een postapocalyptische wereld, in zijn bundel Zabriskie (2023) wordt voortdurend een droom achterna gereisd. Ook in zijn recent verschenen dichtbundel Nachtatlas lijkt hij het grijpen naar iets dat buiten bereik ligt nóg verder op te rekken. Hij stelt zichzelf voor een ultieme uitdaging, want hoe verwoord je – paradoxaal genoeg – stilte? Of, om nog specifieker te zijn, de stilte van de nacht?

In Nachtatlas verstrijkt, zeer bewust en voortdurend, de tijd. Van dag naar nacht, van jeugd naar ouderdom, van een wereld die bekend is naar een nieuwe werkelijkheid. Aan het woord is een verteller die zich richt tot een geliefde en op repetitieve wijze iets probeert vast te houden. Misschien lezen we hier over een sterfbed (een geliefde die sterft, of de koortsdroom van de stervende zelf?), misschien is de setting abstracter van aard (niet het einde van een leven maar van de wereld), maar zeker is dat er een afscheid in zit besloten: ‘Kom bij me liggen / de tijd is rijp / en alles is als voor het eerst. [...] Kom weer bij me liggen / tot tijd geen tijd meer is, zwaar zijn / de vruchten, bodemloze stilte / zinkend door de bodem, verlangend naar verlangen: ja’. De bundel stapelt beelden op van geladen momenten, vol verlangen, nostalgie en heimwee. Ze werken als kantelpunten: nog éven is er dit, voor het weer zal veranderen.

De nacht staat voor transformatie, voor alles wat zich stilhoudt en in het licht opnieuw in beweging komt, in een net andere vorm. Verhelst beschrijft allerlei soorten metamorfosen die de vergankelijkheid van de mens tonen: ‘wat ons lichaam aan het worden is, zwerm die uiteenvalt / in moleculen en moleculen in atomen en atomen in kern en elektronen’. Hierin zit een interessant knelpunt: we zijn bang voor de ontwikkeling die onvermijdelijk tot veroudering en uiteenvallen zal leiden, maar we vrezen misschien boven alles nog wel het moment dat dat níet gebeurt. Is de mens niet boven alles bang voor de stilte? Voor het einde? Dat de tijd ‘stopt’ omdat het zich nergens meer aan afmeet? Zo neemt Verhelst de lezer mee in de sensatie dat de nacht niet alleen een tijdsbestek is, maar vooral ook een gevoel dat elk moment aanwezig kan zijn: ‘de avond valt al nu het nog ochtend is’.

Wat is stilte? Hoe vang je dat bijzondere gevoel van de nacht, dat zowel vervreemdend als intiem lijkt, aanlokkelijk én gevaarlijk? In Nachtatlas wordt die stilte keer op keer van alle kanten onderzocht. Een wereld vol tegenstellingen wordt gepresenteerd: de nacht is geladen met een gevoel van de toekomst: ‘We waren er altijd al, iedereen die we hadden kunnen worden’. Het is een moment waarin iets zich opmaakt voor het volgende moment, een impasse in een handeling, een voorbereiding die wordt getroffen (een golf die aanzwelt, een jurk die wordt uitgetrokken): ‘ook dit is stilte, de manier waarop jij kleren uit- en aantrekt / alleen maar hoe jij een jurk over je hoofd haalt’. De nacht is kwetsbaarheid: ‘Dit is stilte, een kooi onder een deken’, de nacht heeft een eigen, paradoxale taal: ‘de zich uitsprekende stilte’, maar de nacht is ook geluk, geluk dat stilstaat, (nog) niet afneemt of wordt afgekapt: ‘Zo ver mogelijk van thuis verwijderd hopen we de stilte te horen / van sneeuw vallend op sneeuw, wit op wit, droom in droom, echo / tegen de rotsen van die ene op die andere sneeuwvlok.’ De nacht toont zich zo gelijktijdig leeg én vol. Het zijn scharnierpunten, kleine impasses, precies het moment van verstilling dat an sich niet veel behelst, maar toch altijd een bepaalde lading krijgt door wat er was en wat er komt.

Te midden van de uit elkaar barstende beelden (vol, lyrisch, mysterieus), smeekt de verteller herhaaldelijk: ‘zeg ja’. Ja, waartegen? Er lijkt een bepaalde oversteek aanstaande, bijvoorbeeld naar ouderdom, naar de dood, of naar een nieuwe wereld. Er zijn een paar gedichten die beginnen met het springen in een rivier, een veelbetekenend moment. De verteller herinnert zich het kind dat hij was, en ziet daarna, samen met zijn geliefde, andere kinderen in datzelfde water spelen: ‘We kijken elkaar zwijgend aan, de kinderen en wij, / we lopen rakelings langs elkaar heen en misschien / is dat zwijgen onze manier van hopen’. Het springen wordt vervolgens concreter:

 

maar toch springen we –

die oeroude beweging, misschien noemen we het hoop

dat vanaf hier de nieuwe nacht begint en een nieuw leven

maar evengoed kan je leven voorbij zijn

dat is de prijs voor het betreden van een droom

 

Waar er eerst telkens in het water werd gespeeld of gesprongen, verandert het te water gaan halverwege de bundel. Mythische wezens (goden?) doen hun intrede: ‘Ze dragen doeken over hun hoofd. Ze staan aan de rand en sommigen zijn stokoud, anderen hebben een oude geest in een jong lichaam / en als op een teken stappen ze de rivier in, niemand weet hoe ze het doen / om synchroon tot hun middel, tot hun borst in het water te staan’. Het moment eindigt met ‘Ze staan op de bodem en ze’. De tijd houdt op, het is stil.

De absolute verstilling die volgt, is werkelijk prachtig gevat. Waar eerder schakelmomenten werden beschreven die groter waren en om menselijk handelingen gingen (het springen in het water, het uitdoen van kleding), wordt er nu ingezoomd op de kleinste, geruisloze momenten in de natuur, waardoor je ze haast voelt: ‘Die seconde nadat de eerste bloesem / van de eerste kersentak is losgekomen, / vallen / als traagste vorm van inademen en / nog trager zichzelf tot verdwijnens toe uitademen.’ In deze stilte ligt al een belofte van het volgende, een herrijzenis, als een feniks: ‘Uit het oude verkoolde / zal dat nieuwe lichaam zich tevoorschijn wringen’. Verhelst laat mens en natuur in elkaar overgaan, samensmelten, tot ze haast niet van elkaar te onderscheiden zijn. Wellicht is de transformatie dan compleet: ‘Je buigt je over het lichaam heen / alsof je het wil openmaken (er het deksel van afnemen) / en daar (hoe kleurrijk) openbaart zich het landschap’.

In het derde deel, ‘Tegen het uitdoven van het licht’, wordt de dood uitgenodigd, aangeroepen: ‘Kom maar, gij, die mensen als vlinders verzamelt’. Er wordt aangevangen met een lijstje mensen die deze ‘gij’ meeneemt, waaronder de tot de verbeelding sprekende: ‘de man die tevreden inslaapt in een huis waar de eerste vonk al tussen twee elektriciteitsdraden knettert’. Ook hier komt het thema van transformatie terug, de kringloop van stoffen: ‘Gij, goochelaar die met de ene hand betekenis laat verdwijnen en met de andere hand verdriet omhult, quid pro quo, wat je wegneemt moet in een andere vorm worden omgezet, geen energie gaat verloren’.

Nachtatlas kan zich laten lezen als een rouwproces. Het gaat over verlangen en sterfelijkheid, destructie en verval, over lichamelijkheid en verlies, over hoop en transformatie. Telkens rijst de vraag: wanneer moet je springen (zelf iets in gang zetten) en wanneer lig je stil (geef je je over aan iets groters)? Er zijn rituelen, opsommingen en herhalingen, prachtige, geconcentreerde beschrijvingen – secuur en sensueel – van ongrijpbare en snel vervliegende momenten. Heerlijk is het contrast tussen de abstracte, dromerige wereld en de concrete instructies die in de bundel zitten: ‘Omring je met dingen waar poten uit steken, lig op een ervan voorover, vergroei ermee als schubben, druk je voorhoofd tegen de rug ervan / om het hart te voelen, geef het de sporen. Dat is de manier / om door je dromen te galopperen. Snel genoeg om de lucht in te gaan.’

Verhelst lezen is een droomervaring waaruit je rijker wakker wordt, alsof je iets hebt kunnen aanraken wat eerder buiten bereik lag. ‘Soms weten we niet meer of we wakker zijn of dromen dat we vallen’, wordt er gesteld in de bundel, en dat is precies wat Verhelst met de lezer doet. Hij trekt je mee, hij bedwelmt en vervoert.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.