Beknopte genealogie van de aura. Over 'Vertakkingen' van Roland Jooris
Op zaterdagochtend 15 april 1786 ontwaakte Franz von Baader traag en lusteloos uit zijn droom, geeuwde, wreef de slaap uit zijn ogen en staarde naar alles wat hij gisteren nog had gedacht en besloten als iets wezensvreemds. Geen enkele aandrang voelde hij, niets geen zin, om wat gisteren in zijn hoofd was rondgegaan opnieuw op te pakken; zijn geest was verlamd. De boosdoener, zo noteerde hij vervolgens wel in zijn dagboek, was een ‘ondeugdelijk spijs’, waarvan hij een beetje te veel had geconsumeerd: chocolade. ‘Mijn hemel!’ voegt hij daar direct aan toe, ‘hoe moet het de mens te moede zijn die zijn geest het hele leven gesmoord houdt in de troebele damp van een eeuwigdurende onverteerbaarheid, wiens ziel in diepe onraad steekt. Kan er een ergere, verschrikkelijkere toestand bestaan dan deze? – Atque adfigit humo divinae particulam aurae!’