Maar mevrouw, wat vindt u nu van de Aldi en die oorlog? Over 'De wereldvrede' van Lucas Hüsgen
De van de hak op de tak springende poëzie van John Ashbery (1927-2017) zou direct te maken hebben gehad met zijn geaardheid, vertelde iemand me jaren geleden, of specifieker: het (aanvankelijke) onvermogen om daar open over te praten en te schrijven.[1] Ik had daar toen mijn bedenkingen bij: net van de universiteit af, waar natuurlijk ‘La mort de l’auteur’ op het programma had gestaan, en bij het vak literaire kritiek felle discussies werden gevoerd over biografische achtergronden en de ‘ik’-vorm in besprekingen. Destijds was ik nog een tegenstander van het woord ‘ik’: subjectief, te onzeker ook wel. Een paar jaar daarvoor was ik begonnen met poëzierecensies te schrijven en behalve dat de redactie aangaf dat ik geen ‘ik’ mocht gebruiken, mocht ik ook geen dingen zeggen als ‘het lijkt erop’ of ‘mogelijk betekent dit gedicht’. Ik – tweedejaars Nederlands – werd toen geacht de expert te zijn. Afijn, dat leek me onzin, Ashbery’s complexe poëzie terugbrengen naar zijn geaardheid. Jaren later begin ik steeds meer voor die lezing te voelen.